Nadat “The Future Bites” in 2020 was uitgekomen zou er een wereldtour volgen. Helaas gooide corona roet in het eten en moesten die plannen, na meerdere malen uitstel, de koelkast in. En zo kreeg Steven Wilson een stuk meer tijd tot zijn beschikking dan gepland. Hij bracht zijn boek “Limited Edition Of One” uit en dat boek besloot hij met een zelfgeschreven kort dystopisch sci-fi verhaal. Dit vormt de basis voor dit nieuwe album.
Bij vorige albums werkte hij met een vooropgezet plan. Zo wilde hij het ‘ultieme 70’s prog’-album maken (“The Raven That Refused To Sing”) of ‘het ultieme popalbum met 80’s vibes’ (“To The Bone”). Maar voor dit album was geen vooropgezet plan. Ideeën die ontstonden stuurde hij door naar diverse muzikanten met de vraag mee te luisteren en te werken. Zo ontstonden de contouren van een nieuw album.
Op dit album komt al zijn ervaring op indrukwekkende wijze samen. Progressieve rock, pop, elektronica, jazz en zelfs een stukje rap, het is allemaal tot in de perfectie samengesmolten. Je hoort nummers die aan “The Future Bites” te verbinden zijn (Inclination, Economies Of Scale), andere aan “To The Bone” (Rock Bottom, Beautiful Scarecrow) maar ook aan zijn Porcupine Tree-album “The Sky Moves Sideways” (The Harmony Codex, Staircase) en Blackfield (Time Is Running Out, What Life Brings).
Wilson zelf noemt het album ‘cinema for the ears’. Dat is een perfecte omschrijving. Het is bedoeld om in één keer te beluisteren. Niet op shuffle, maar gewoon van 1 tot 10. De productie is uiteraard spot-on! Hoe duurder je apparatuur hoe meer je zult ontdekken. Je maakt een trip die je langs alle hoeken van het genre en daarbuiten laat scheren terwijl kippenvel continu op je armen zal staan.
Het album is een aaneenschakeling van hoogtepunten. In Inclination worden Blackfield-achtige zanglijnen gecombineerd met een zalige beat en een hoop groovy momenten. Economies Of Scale heeft een prachtige diepgang en zal zich in je hoofd en hart nestelen. Impossible Tightrope is een ongekende trip van elektronica en jazz en bevat een zalige solo van Adam Holzman op elektrische piano.
Rock Bottom kun je muzikaal en tekstueel wat mij betreft als een vervolg op Pariah beschouwen en bevat een heerlijke gitaarsolo in de stijl van David Gilmour. Een prachtig emotioneel nummer waarin Ninet Tayeb in volle glorie terugkeert. Het titelnummer doet je wanen dat je in de ruimte zweeft en brengt de hoogtijdagen van de synthesizermuziek van eind jaren 80 terug. Actual Brutal Facts doet dan weer denken aan Massive Attack en bevat een heerlijke vuige gitaarsolo. En het slotstuk Staircase vind ik persoonlijk het meest indrukwekkend. Niet in de laatste plaats door de Chapman Stick-solo van Nick Beggs halverwege het nummer dat ik maar terug blijf spoelen.
“The Harmony Codex” is perfectie. We hoeven het niet te hebben over waar in het genre we dit album moeten plaatsen. Steven Wilson gaat daar met dit album pontificaal boven staan en geeft een heel nieuwe impuls aan ons geliefde genre. Een nieuwe standaard is gezet. Dit album zal net als “The Dark Side Of The Moon” en “Selling England By The Pound” generaties lang inspireren.
Het is bijna eind september 2023 als ik deze recensie schrijf. Het weekend dat ik voor mij heb is zaterdag de paraplu en zondag de zonnebril als ik mijn weerapp mag geloven. De muziek die ik nu draai is absoluut die van de paraplu. Want Bruce Soord heeft met “Luminescence” een plaat gemaakt waarbij je spreekwoordelijk de regen op je zolderraam hoort kletteren.
Dat Soord een uitstekende liedjesschrijver is weten we al geruime tijd. In de eerste plaats met zijn band The Pineapple Thief, maar ook als soloartiest. In 2019 recenseerde ik zijn soloplaat “All This Will Be Yours”. Ik vond het zeker een mooi album en benadrukte Soords kwaliteiten als songsmid. Na dit album bracht hij met The Pineapple Thief “Versions Of The Truth” uit. In mijn ogen consolideerde hij daarmee de muziek van deze band in plaats van deze verder te evolueren. Met zijn solowerk gaat Soord wel weer een stapje verder. ‘I guess I was scared when you were there for me’, zingt Soord in het prachtige Olomouc. En dan geef ik direct ook maar even aan dat het ‘stapje verder’ dat Soord gaat persoonlijk is gekleurd. De muziek doet wat muziek moet doen: het raakt mij. En ja, dat is zeer subjectief. Met de muziek op “Luminescence” laat Bruce Soord een laag dieper in zijn ziel kijken.
De plaat begint met het gloedvolle en melancholische Dear Life. Een korte song van net meer dan drie minuten. Maar alles is raak. De mooie zang van Soord maakt dit helemaal af. Bovendien heeft het liedje een fraai refrein. Na het introspectieve Lie Flat, volgt met Olomouc een van de beste nummers van deze plaat. Een heerlijke blend van progressieve pop en singer-songwriter muziek. Het treurige So Simple ligt daarvan in het verlengde. Het duurt maar twee minuten, maar nogmaals, alles is raak.
Het donkere, sfeervolle Never Ending Light is heel mooi. Day of All Days heeft de prettige urgentie waar ik naar op zoek ben. Na het beklemmende Nestle In volgt het bijzonder fraaie Instant Flash of Light, waarop Soord zich nog maar eens van zijn beste kant laat zien. Een hele mooie melodie, introspectief en overtuigend. Het drieluik Rushing – Stranded Here – Read to Me is sterk en gloedvol. Met Find Peace heeft Soord een waardige afsluiting gemaakt voor deze cd. ‘To find peace without you’, zingt Soord. En dat is dan ook wel de teneur van deze zeer fijne plaat.
Ook al is het dan nog geen herfst, deze plaat brengt de sfeer van dat je alleen wandelt in de regen door een verlaten straat dichtbij. Je loopt langs afgesloten ramen waar nog net een glimp licht doorsijpelt. Je denkt aan waar je spijt van hebt, je denkt aan hoe het anders had kunnen gaan. Heb je niks met dergelijke gevoelens, begin dan maar niet aan “Luminescence”. Ook als je vooral bent van de lange nummers en solo’s, zul je op deze cd niks van je gading vinden. Maar als je houdt van sterke songs, met zo hier en daar een prog-touch, die druipen van de melancholie, heb je met deze nieuwe plaat van Bruce Soord een pareltje in handen.
Er zijn groepen die, nadat ze (bijna) vergeten zijn, met een nieuw album op de proppen komen. Het Duitse Subsignal is daar een voorbeeld van. Met het nieuwe album “A Poetry Of Rain” doet de Duitse groep een nieuwe poging zich blijvend in bovenkamers te vestigen.
Albums van Subsignal zijn vrij zeldzaam. Ze zijn nooit saai of slecht, maar scoren zelden een 10. Wanneer de groep een nieuwe cd presenteert, wordt daar steevast positief over geschreven. Echt doorbreken lijkt er nooit van te komen. Is dat misschien omdat hun muziek niet in een hokje te plaatsen valt? Hoe dan ook, hun vorige album “La Muerta” uit 2018 kreeg vanwege een vernieuwend geluid louter positieve kritieken, waaronder die van ons.
Dat zette de groep aan het denken, met als resultaat dat de op “La Muerta” ingezette muzikale koers werd doorgetrokken. Met een nieuwe basgitarist, Martijn Horsten. Hij vervangt Ralf Schwager, die om persoonlijke redenen de groep verliet en daarmee is hij de tweede Nederlander bij de groep.
Kernwoorden om dit album te typeren zijn donker, melancholisch en nostalgisch. Het album is (hoofdzakelijk door Markus Steffen) geschreven met in gedachte een donkere en regenachtige herfstdag waarop de regen gestaag neerdaalt op somber kijkende mensen. Het reflecteert tevens de achter ons liggende coronapandemie. Somberheid troef zou je kunnen denken, maar gelukkig valt dat mee.
Een korte atmosferische en akoestische intro is de opmaat voor een typisch Subsignal-nummer, The Art Of Giving. De tekst is geïnspireerd op de Griekse mythologische figuur Icarus en is als het ware getransformeerd naar de moderne tijd. Muzikaal is het een puntige mix van rock en metal met de heldere zang van Arno Menses. Het doet soms denken aan de vroege Kansas, maar dan zonder viool. De kracht van dit nummer (en het hele album) zit hem in het open en transparante karakter en de originele vondsten. Het instrumentale intermezzo is ronduit aanstekelijk en de outro met steelgitaar op zijn zachtst gezegd bijzonder. In Marigold is het melancholie en stemmigheid troef. Menses zingt met een laag timbre, wat de sfeer versterkt. Vocaal komt Subsignal altijd al sterk uit de hoek, met zoals hier meerstemmige zang. Onderhuids wordt de emotionele lading kracht bijgezet met een toetsensolo van Markus Maichel.
Op dit album was de groep volgens Markus Steffen vooral op zoek naar interessante songstructuren die tegelijk transparant en toegankelijk blijven. Dat men daar goed in geslaagd is laat Sliver (The Sheltered Garden) horen. Staccato metalachtige gitaarriffs zorgen voor een pittige opening. In het vervolg worden melodieuze stukken afgewisseld met donker gitaarwerk. Vakkundig en behoedzaam worden niet alle gaatjes dichtgesmeerd. Het innovatieve drumwerk van Dirk Brand geeft een extra lading in een donker en spannend instrumentaal stuk.
Impasse doet wat mij betreft de titel eer aan. Alsof het schijfje hier (even maar) in een impasse verkeert. Het is aanvankelijk klein en akoestisch en meandert gaandeweg richting een melancholisch geheel met de nodige lalalala’s op de achtergrond. Een vlijmscherpe gitaarsolo van Steffen is wat mij betreft de redding. Embers Part II: Water Wings is het vervolg van deel I dat op het album “Touchstones” staat. Een rustige piano-intro met atmosferische toetsen gaat over in een melodieus en pakkend refrein. Het vervolg is mid-tempo met tal van open klinkende passages. De “belofte voor de toekomst”, wat Erik Groeneweg over Part I schrijft, wordt hiermee na twaalf jaar ingelost.
Wanneer we het hebben over interessante en transparante songstructuren, is Melencolia One daarvan een goed voorbeeld. Het hangt tussen prog en melodieuze rock. Een van de betere nummers vind ik A Wound Is A Place To Let The Light In. Het is een melodieuze en toegankelijke semi-ballad met verrassende uitstapjes naar progrock. Vocaal sterk door met name de variatie aan zang en door elkaar lopende zanglijnen. Meeslepend met een donkere ondertoon is The Last Of Its Kind. Originele wendingen en overgangen met als konijn uit de hoed een saxofoonsolo zorgen voor een verrassend einde. De intieme en volledig akoestische bonus A Room On The Edge Of Forever zet immers niet veel zoden meer aan de dijk.
Zoals het Duitsers betaamt komt ook Subsignal met “A Poetry Of Rain” oerdegelijk uit de hoek. Zonder het karakteristieke groepsgeluid geweld aan te doen, is gekozen voor gewaagde compositorische experimenten. Daardoor klinkt de groep nog gevarieerder en aantrekkelijker.
De Duitse postrockformatie Collapse Under The Empire heeft sinds de oprichting in 2007 meerdere albums uitgebracht. Met hun nieuwste cd genaamd “Recurring” hebben ze Progwereld nu voor het eerst bereikt. De band staat al die jaren al bekend om zijn instrumentale, atmosferische en melodieuze muziek, die vaak een filmische aanpak heeft. “Recurring” is daarop geen uitzondering. De band neemt de luisteraar mee op een vlotte muzikale reis, met toepassing van de nodige elektronica en ambiente momenten, met hier en daar wat klassieke accenten. De muziek blijft altijd toegankelijk omdat ze het vlotte tempo gestaag volhouden.
Als je bedenkt dat de groep bestaat uit slechts twee muzikanten – Chris Burda en Martin Grimm – dan maken deze Hamburgers behoorlijk indruk met hun dynamische contrasten, de kenmerkende postrock gitaarlijnen en atmosferische soundscapes. Qua beleving en intensiteit kan Collapse Under The Empire zich zeker meten met Mono en God Is An Astronaut. En dankzij de toegankelijke soundscapes als muzak voor postrock met light & Motion. Of pure progrockliefhebbers, die wel affiniteit hebben met deze groepen en het subgenre postrock, zich kunnen vinden in de instrumentale muziek van deze band, betwijfel ik. Alleen Forgiveness refereert nog een beetje aan de toetsenmuziek van Carptree, als je de ritmische drumpartijen even naar de achtergrond schuift. Want daar zit de crux van het album.
Het muzikale duo Burda en Grimm gebruikt met Nando Schäfer een ingehuurde drummer van vlees en bloed. Een steady beat dreunt echter over alle nummers heen, waardoor het allemaal ook erg dansbaar en hip is, waarmee het vooral positivisme wil uitstralen. Daar is niets mis mee, maar ik had graag gezien dat de heren wat vaker een paar versnellingen terug hadden gedraaid en meer berusting hadden laten horen, zoals in het prachtig gedragen Requiem. Dit nummer is tactisch in het midden van het album geplaatst en is ook nog eens het kortste nummer van het album. Dat maakt het voor mij duidelijk dat dit album meer geschikt is voor de danceliefhebber die even wil chillen, nadat hij stuiterend terugkomt van The White Edition event, dan voor de progliefhebber die nieuwe instrumentale wegen wil inslaan.
Het Poolse kwartet Whalesong is terug met hun derde album “Leaving A Dream”, al is het de eerste keer dat de band onze website aandoet. Op zich is dat niet heel verwonderlijk, er valt een boom op te zetten over de mate waarin de muziek van deze band nou echt prog genoemd moet worden. Zelf noemen ze deze muziek op hun bandcamp-pagina vooral doom, post-metal en noise rock, kwalificaties die dichter bij de waarheid komen wat mij betreft. En als je je nieuwe plaat begint met vijf minuten overstuurde vlakschuurgitaar en je eerste zangregel luidt: “You left me dying on the floor”, dan wil je daarmee niet uitstralen: dit wordt lachen!
Toch is dit een ambitieuze uitgave. Ruim 120 minuten muziek over twee cd’s, die – voor de liefhebber – ook worden aangeboden in twee handgeschilderde houten kistjes. Zestien nummers, negen gastspelers, Whalesong pakt echt uit.
Je moet echter wel houden van langdurige uitzichtloosheid met hier en daar een dun straaltje zonlicht, want zo ervaar ik dit album. Zorgvuldig opgebouwde, loodzware gitaar- en drumpartijen benadrukken de uitermate sombere zang van bandleider Michal “Here I am, dead inside” Kielbasa, wiens weltschmerz nog eens wordt versterkt door zijn levensmoeë voordracht. De meeste liederen slepen zich ook traag voort door een oneindig kaal berglandschap. In een stuk als We Have Never Really Lived speelt de band zes minuten lang dezelfde vier aflopende mineurakkoorden des doods. Na een minuut of dertig ging ik zelf ook een beetje twijfelen over mijn kwaliteit van leven; was dit het nou allemaal waard?
Gelukkig zijn er de eerdergenoemde streepjes licht, zoals de schaarse zang van Elise Aranguren, een saxofoonsolo hier en een pianofiguurtje daar. Dat zijn slimme toevoegingen die de muziek nog enigszins draaglijk maken voor wie al niet van huis uit het leven van de meest grimmige kant beziet. In Hope zingen Michal en Elise “We need some hope”, maar het klinkt niet alsof ze er zelf nog in geloven.
Voor liefhebbers van goth, doom en industrial is dit misschien een hoogtepunt van het jaar. Ik ben er zelf niet zo stuk van. Het is wel een beetje eentonige muziek, de zang van Michal, die in bijna alle liedjes zijn laatste adem uitblaast, is mij te zwartgallig (en eigenlijk ook te beroerd) en ik hoor ook geen knap gemusiceer. Misschien is dat in dit genre juist uit den boze, daarvoor ken ik er te weinig van.
CD2 geeft ook het definitieve nekschot met onder meer twee lange stukken waarin alle narigheid samenkomt, inclusief allerlei buitengewoon griezelige geluidseffecten. In From The Ashes klinkt er dan na dik twintig minuten keldersoundtrack nog een heel stuk dulcimer, alsof de leden van Dead Can Dance aan het stemmen zijn. In Shekissedmewithervenomouslips is de ritmesectie al naar huis en horen we alleen nog maar wat naargeestige geluidsflarden, maar dan wel 21 minuten lang. Dat is een mooie lengte voor een virtuoos en afwisselend epos, het is te lang voor het geluid van een keukenmachine door een pvc-pijp.
De oplettende lezer heeft inmiddels wellicht opgemerkt dat ik a. niet zo kapot ben van deze plaat maar b. ook geen echte kenner ben van het genre. Ik sluit niet uit dat wie zijn muziek het liefst zo doods en zwaar mogelijk heeft, hier enorm van geniet. Ik heb er zelf na een liedje of twee wel genoeg van. Daar kan een handgeschilderd houten doosje, waarvan ik inmiddels vermoed dat de makers er een doodskistje mee bedoelen te symboliseren, geen zier aan veranderen.
Peninsula is een progressieve instrumentale groep uit het Schotse Mallaig, die naast drummer George Robertson maar liefst drie gitaristen in haar gelederen heeft, te weten David Boothby, James Blackford en Tom Blackford. De beide Blackfords hanteren ook nog eens de basgitaar en Tom neemt en passant ook nog de keyboardpartijen voor zijn rekening. Je verwacht daarmee al snel een postrockachtige opzet, maar nee, niets van dit alles. Hun eerdere releases bevatten lange en grotendeels onbewerkte jamsessies en optionele soundtracks voor twee stille Fu Manchu-films die zijn uitgebracht in een Blu-ray-box. “Anemoia (A Memory In Nine Movements)” is van een geheel andere orde.
Opgenomen over een periode van vier jaar, tussen 2019 en 2023, in Karma Studios, Stoke Newington, Londen en diverse andere locaties, bevat “Anemoia (A Memory In Nine Movements)” maar één nummer, waarvan de negen delen soepeltjes in elkaar overlopen. In wezen is het één lange sfeercompositie, waardoor het formaat meer als ep beschouwd moet worden. Daarom zou deze uitgave in veel opzichten kunnen worden beschouwd als hun eerste echte release.
Het uiteenlopende gitaarspel is van een uitstekend niveau en vloeit moeiteloos tussen elk van de negen (naamloze) delen door als een boterzachte kipspies in warme fonduekaas. Hierdoor ontstaat een verscheidenheid aan verschillende texturen en melodieën, wat voor de luisteraar een meeslepende ervaring oplevert. De gitaarsolo’s laveren zachtjes heen en weer tussen het kenmerkende geknirsp van Jeff Beck op zes snaren en de ruimtelijke echo’s van David Gilmour.
Liefhebbers van de oude Porcupine Tree uit de begin jaren 90 periode gaan een aha-erlebnis ervaren. Verwar de albumtitel “Anemoia” alleen niet met het instrumentale album “Metanoia” van Steven Wilson en consorten. De hele soundopbouw en productie van “Anemoia” lijken veel meer op de instrumentale ep’s “Voyage 34” uit 1992 en “Moonloop” uit 1994. De kirrende baby, de run like hell gitaarloopjes, het licht gekruide krautrocklaagje en de radio op de achtergrond als geluidscollages, het is er allemaal. Hier wordt ruimschoots de tijd genomen om je in 25 minuten een spirituele ervaring mee te geven in het psychedelisch spectrum waar je niet alleen u, maar ook Shine on You Crazy Diamond tegen kunt zeggen of open “The Gates of Omega”. Want het subtiele percussiewerk komt heel erg in de buurt te liggen van het meesterwerk van Moongarden.
Het delicate geluid wordt niet volgepropt, het geheel ademt en laat ruimte open voor eigen interpretaties en brengt rust waardoor je even kunt zweven. Anemoia wil zoveel zeggen als het hebben van nostalgische gevoelens voor een tijd die je nooit hebt meegemaakt. Peninsula laat dit voor diegenen die dit hebben gemist met hun album allemaal beleven en alle anderen herbeleven.
Als Poor Genetic Material een man was geweest, dan zou je hem zo kunnen uittekenen. Hij werkt als financieel-administratief medewerker voor een grote firma op een grijs industrieterrein. Hij doet zijn werk prima, maar valt niet op. Op kantoorborrels drinkt hij een Spaatje rood en gaat voor 21:00 uur weer naar huis. Hij is altijd keuring, correct, betrouwbaar en voorspelbaar. Op school was hij onzichtbaar. Bij gym werd hij als een van de laatsten gekozen en meisjes zagen hem niet staan. Je gunt hem avontuur, spanning, geilheid, uit de band springen, uit je dak gaan, maar hij zou niet weten hoe.
Poor Genetic Material zijn de braverikken van de prog. Ik moet heel eerlijk bekennen dat ik vijf of zes albums van ze in mijn kast heb staan, maar er niet eentje nog geluisterd heb nadat ik de recensie had geschreven. Het lastige is dat hun muziek verre van slecht is. Ze weten enorm goed een gemoedelijke sfeer neer te zetten. Philip Griffiths heeft een uitstekende stem, de gitaarsolo’s van Stefan Glomb zijn prima en toetsenist Philipp Jaehne weet als geen ander sfeer te creëren. Maar het is allemaal zo verdraaid braaf. Het blijft allemaal keurig tussen de lijntjes. De melodieën zijn prima, maar blijven niet hangen. Elk nummer heeft wel iets dat erg mooi is, maar het beklijft niet. Dat de drums uit een doosje komen helpt ook niet mee.
Kon ik hun muziek maar gewoon afzeiken, dat zou makkelijk zijn. Maar daarvoor is het te goed wat ze maken. Een nummer als Take-Off zet ik zelfs een stuk harder. De overgangen zijn hier uitstekend, net als de gitaarsolo en het warme toetsenspel. Het langste nummer Elsewhere dompelt je een kwartier in rust, maar kabbelt veel te veel voort. De toetsentapijten zijn mooi, maar gaan op een gegeven moment ook storen. Zou ik elk nummer los moeten beoordelen, dan zou ik ze bijna allemaal een voldoende geven. Maar als geheel is het te weinig. Het lijkt te veel op elkaar, het glijdt zo van je af. Ik mis spanning, een gitaarsolo die je even helemaal uit elkaar trekt, een overgang die je verrast, een uithaal die bij blijft of een toetsensolo die je doet opveren. Het ontbreekt allemaal.
Als je een liefhebber van hun muziek bent, dan behoort dit album zeker tot hun sterkste en zul je hier veel plezier aan beleven. Het album vind ik te goed om weg te doen, maar ik weet nu al dat, zodra het een plekje bij de andere albums van deze band heeft gekregen, het er alleen nog uitgehaald wordt voor de stofdoek. Best zonde.
Eric Bouillette was de grote man achter de Franse neo-progband Nine Skies. Helaas stierf Eric in augustus 2022 aan de gevolgen van kanker. Deze tragiek heeft Nine Skies er niet van weerhouden om nieuwe muziek te maken. Integendeel, ik ben zeer onder de indruk van hun prachtige nieuwe album. Met “The Lightmaker” klinkt Nine Skies urgenter dan ooit. Ik mocht ook de recensie schrijven van het vorige album “5.20”. Dat was vooral een mooi en sfeervol album, dat verwantschap met bijvoorbeeld Abel Ganz vertoonde. Ik vond het een grote stap voorwaarts. Met “The Lightmaker” laat Nine Skies nog meer ontwikkeling zien. Het songmateriaal klinkt volwassener, krachtiger, melancholischer en vooral donkerder en diverser. Uiteraard is “The Lightmaker” een eerbetoon aan Eric Bouillette, en ik kan mij niet anders voorstellen dan dat hij enorm zou hebben genoten van deze muziek.
Het concept van “The Lightmaker” draait om het verhaal van Ruby, die nu zijn 1001e en laatste leven leidt. Verschillende incarnaties van Ruby worden op dit album op muziek gezet: Explorer, Dreamer, Chaotic, Lost, Wanderer, Haunted en Architect. Deze karakters staan symbool voor en/of zijn een reflectie van de menselijke staat. Deze verschillende karakters geven Nine Skies de ruimte om ‘te spelen’ met verschillende sferen. Die worden bovendien verklankt door verschillende zangers.
“The Lightmaker” begint met An Fanai, een sferisch intro met een mooie mysterieuze melodie. Warme orgelklanken ontwaken The Explorer. Riccardo Romano van het Italiaanse RanestRane is als gastzanger aanwezig. Nine Skies combineert met dit nummer een betoverende melodie met melancholie en urgentie. Eric Bouilette speelt bovendien op dit nummer nog akoestische gitaar. The Dreamer heeft Martin Wilson als zanger. Dit is een rustig en wat slepend symfonummer, met sfeervolle toetsen, een mooie gitaarsolo en een fijn refrein. Een overtuigende song.
Met The Chaotic gaat Nine Skies pas echt los! De muziek is veel donkerder en harder dan we gewend zijn. De muziek gaat richting de stevigere nummers van Arena ofwel het lichtere werk van Threshold. Arnaud Quevedo is de zanger, Laura Piazzai leent haar stem bovendien voor dit nummer. Deze gejaagde muziek spreekt mij zeer aan. Het geweldige toetsenwerk is de kers op de taart. Wat ik ook heel fijn vind: alles klopt aan dit nummer en het stopt op het juiste moment.
Kristoffer Gildenlöw is de zanger op The Lost, een zeer donker en sfeervol nummer. Als geen ander weet Gildenlöw de sfeer van een verlorene te verklanken. De prachtige melancholieke muziek laat je dwalen in een bos vol herfstkleuren. De muziek gaat richting Katatonia en doet mij zelfs denken aan de unieke band Virgin Black. Nine Skies klinkt boos, dramatisch en urgent. Een indrukwekkend nummer.
The Wanderer is een instrumentaal nummer dat The Lost en The Haunted aan elkaar verbindt. The Haunted heeft Charlie Bramald van Ghost of the Machine als zanger. Nine Skies keert terug naar een wat vertrouwder neo-proggeluid en de jaren 70-invloeden zijn duidelijk hoorbaar. Het positieve en hoopvolle slot van dit nummer maakt indruk, zeker gezien het overlijden van Eric Bouillette.
“The Lightmaker” eindigt met het geweldige The Architect. Een song die alles rond maakt. De zanger is nu Achraf El Asraoui, die ik op “5.20” zeer aangenaam vond zingen. Zijn stem past uitermate goed bij de muziek van Nine Skies. De heren John Mitchell en Marco Minnemann geven acte de présence. The Architect heeft een mediterrane en oosterse sfeer. Dit wordt moeiteloos gecombineerd met de gejaagde en urgente sfeer waar ik het eerder al over had. Een en ander resulteert in een symfowalhalla waar het zeker goed toeven is. De gitaarsolo van John Mitchell maakt dit nummer helemaal af.
Kortom, ik wil Nine Skies complimenteren en feliciteren met dit geweldige album. “The Lightmaker” is een plaat die je in één keer moet draaien. En met de koptelefoon op en in alle rust komt de muziek helemaal tot zijn recht. Deze Franse band maakt nog steeds moderne neo-prog, maar veel eigenzinniger. Natuurlijk zijn er invloeden van bands als Marillion, Arena en Gazpacho te horen. Maar voor het eerst heeft Nine Skies echt een eigen geluid. En, ik weet het, dit is super persoonlijk, de muziek raakt mij diep. Ik zet de cd op repeat. En dan ontdek ik steeds weer iets nieuws in deze prachtige muziek. Hashtag jaarlijstmateriaal.
Ik heb een hekel aan de term supergroep. Zet een aantal muzikanten uit min of meer bekende groepen bij elkaar en je hebt een supergroep. Ja hoor…laat ze eerst maar eens supermuziek maken, dan praten we verder.
Als de uitgever een band met leden uit Wobbler, Tusmørke, Jordsjø en The Samuel Jackson Five als zodanig aankondigt, doet mij dat de wenkbrauwen fronsen.
The Chronicles of Father Robin is in ieder geval een Noorse progrockband die avontuurlijke en melodieuze muziek maakt, met de wortels in de periode eind jaren 60, begin jaren 70. De muziek klinkt inderdaad erg retro en bevat een enorme dosis folkinvloeden. Retro folkprog zouden we het kunnen noemen.
Het gezelschap ontstond in 1993 met een gezamenlijke interesse in volksverhalen, mythologie, fantasy-literatuur, psychedelica en avontuurlijke muziek. Ze spraken af een verhaal te creëren rond het fictieve personage Father Robin uit het mythische land Airoea. Uitdagingen, ontwikkelingen en gebeurtenissen die op hun levenspad kwamen vertaalden ze in dit verhaal, dat ook muzikaal vorm kreeg. Ze liepen de Noorse illustrator Lars Bigum Kvernberg tegen het lijf, die het verhaal van passende, sprookjesachtige plaatjes voorzag.
Als ik bandnaam en albumtitel zo eens beschouw verwacht ik rustieke, niet al te zware folkrock met wat middeleeuwse invloeden, waarbij het gezelschap ook gebruik maakt van authentieke instrumenten. Na een lange wind van een minuut lijk ik met The Tale for Father Robin gelijk te krijgen. Na dit luchtige minuutje gaat het toch net een andere richting uit. Zeker, de folkklanken zijn op Eleision Forest niet van de lucht, de hoge zang van Andreas Wettergreen Strømman Prestmo (Wobbler) doen je in een sprookjesbos wanen. Na een tijdje barst het gezelschap echter los. Echt stevig gaan ze van leer, met vette gitaarriffs en een band die op volle sterkte meedoet. Bakken met toetsen hoor je ook. Woest ronkende Hammonds, grommende Mellotrons en ander toetsenspul uit de oude doos lijken om voorrang te strijden. Het toetseninstrumentarium dat de vijf (!) toetsenisten gebruiken is ronduit indrukwekkend.
Niet veel later is het weer verstilling troef. De hoge (samen)zang, wat plukgitaar, een piano en de bij dit soort muziek onvermijdelijke fluit creëren weer rust. En zo golft dit lange nummer op en neer, met aan het einde ook schreeuwende zangers en stevig gitaarwerk. We horen een bijzonder soort mix van Yes uit de beginjaren en Jethro Tull. Het is niet verbazingwekkend dat ook invloeden van (het toetsengeluid van) Wobbler aanwezig zijn. Een lekkere drumbeat leidt Death of the Fair Maiden in. De basgitaar is nadrukkelijk aanwezig in dit vooral ingetogen nummer. Dit doet me iets aan het soms mysterieuze Jordsjø denken. Tegen het eind gaan toch alle remmen weer los en is het gedaan met de rust. Gitaar en Hammond proberen boven het geweld uit te komen.
Dik een kwartier duurt Twilight Fields. De opbouw is weer fraai, met heerlijk fluitspel en veel subtiel toetsenwerk. Het middenstuk laat een andere kant van TCOFR zien. Meer tegendraadse ritmes en ronduit psychedelische sferen, inclusief blieb-bliebgeluiden. Lichte trekjes van Gentle Giant, King Crimson en Tusmørke zijn waarneembaar. Een aangename middeleeuwse sfeer waart rond bij het begin van het slotakkoord Unicorn. We weten dan al dat het zo niet zal aflopen. Het slot is kneiterhard, met elkaar overstemmende gitaren, een solo en straffe riffs.
The Chronicles Of Father Robin is geen supergroep, ze maken ook geen supermuziek. Op “The Song & Tales of Airoea” wel hele lekkere, met een hoog retrogehalte en een dikke lik folk. Het contrast tussen mysterieuze, dromerige klanken en hele stevige kost werkt wonderwel. Ik kan hier super van genieten.
Het vijfde album van Il Bacio della Medusa is getiteld “Imilla”. Het concept is geïnspireerd op de persoon van Monika Ertl, die vijftig jaar geleden door toedoen van de Boliviaanse veiligheidsmilitie om het leven kwam. Zij was een guerrillastrijder in de jaren 60 en 70 en haar strijdersnaam was Imilla. Bandleider en zanger Simone Cecchini schreef het in eerste instantie vrijwel geheel akoestisch. Toen hij het voorstelde aan de band, is het vooral door toedoen van de arrangementen van Diego Petrini (toetsen en drums), toch een elektrische cd geworden.
Brachten ze met “Seme” een allegaartje aan stijlen op het ronde schijfje, op “AnimAcustica” schotelden ze een dwarsdoorsnede van hun werk op de voorafgaande vier albums voor. Het roer gaat op “Emilla” weer om, door terug te keren naar de progressieve rock, met hardrockelementen, waarbij vleugjes, jazz, folk en Latin niet ontbreken.
Je krijgt de muziek van dit Italiaanse gezelschap niet cadeau. Bij mij duurde het de nodige draaibeurten voordat de klanken een beetje begonnen te landen. De zang van Cecchini is hier zeker debet aan. Hij werkt zich vol emotie door de lange tekstpartijen heen, qua dramatiek zoekt hij met het nodige pathos soms het randje op. De ritmes zijn niet altijd makkelijk te volgen, dwarse maatsoorten schuwt het ritmekoppel Pietrini en Federico Caprai (basgitaar) niet. De saxofoon van Eva Morelli voelt zich ook goed thuis in de soms schurende composities.
Het geluid van een typemachine dat overgaat in het ritme van het liedje, een kazoo, de kopstem van Cecchini en een scheepstoeter markeren Un Visto per la Bolivia. Ze zijn niet wars van een beetje gekkigheid, al is het thema van de cd bloedserieus. Op Amburgo 1 Aprile 71 slaat de dwarsheid en grilligheid toe. Straffe riffs, aangedikt met saxofoon en Cecchini die net niet uit de bocht vliegt. Veel tekst in Zio Klaus, maar het orgelspel verzacht deze ‘pijn’. Nieuwkomer Andrea Morelli, de broer van Eva, soleert op gitaar tamelijk ongrijpbaar.
Met name Eva Morelli zorgt juist ook voor de subtiele noot. Als zij haar dwarsfluit beblaast belanden we meestal in rustig vaarwater. Zo is Dentro Monika Qualcosa Non Va bijna ontspannen te noemen, met een refrein dat zich zo laat meezingen.
Het is best grappig om een Italiaan een keer of twintig Hans (klinkt als Haans) te horen zingen in het nummer dat gaat over de vader van Monika, Hans Ertl, bergbeklimmer en nazi-propagandist. De dodelijke Colt Cobra 38 Special is ongetwijfeld vaak gebruikt in de Boliviaanse strijd. Het nummer met die titel laat vreemd genoeg de fraaiste muziek van “Emilla” horen. Na het geluid van schoten en een met gierende banden wegrijdende auto speelt Morelli toch nog zijn gevoelige gitaarsolo, terwijl een wolkendek aan toetsen langstrekt en fluit en akoestische gitaar voor mooie ondersteuning zorgen.
Het is best even wennen, maar als je “Emilla” de tijd geeft om wortel te schieten in je hoofd valt er op de nieuwe van de Kus van Medusa het nodige te genieten. De Italiaanse passie spat er vanaf, vooral de zang is emotioneel. Een veelheid aan ritmes en stemmingen, stevigheid en subtiliteiten, het komt allemaal voorbij om het bewogen leven van Monika Ertl in drie kwartier muziek te doen herleven.