Bijna tien jaar hebben we moeten wachten op nieuw werk van David Gilmour, na “Rattle That Lock”. Hij neemt er de tijd voor. “Luck and Strange” is overigens pas zijn vijfde soloalbum, na zijn debuut in 1978. Volgens Gilmour inspireerde het met zijn familie muziek uitvoeren op lifestreams tijdens de coronaperiode hem om een deel van zijn verleden, waaraan hij verbonden was, weg te gooien. Zijn vrouw, romanschrijver Polly Samson, schreef de meeste teksten, die veel gaan over sterfelijkheid en veroudering.
Gilmour neemt ook de tijd om zijn muzikale verhaal te vertellen. In een doorgaans ontspannen tempo tekent deze gitaargrootheid verfijnde sfeerplaatjes. Hij verloochent zijn bluesy speelstijl niet, laat geraffineerde toetsenpartijen de boel inkleuren, terwijl hij met Guy Pratt een bassist van naam in huis heeft. Zijn kenmerkende, wat hese stem klinkt wat doorleefd in nummers die soms ook pop en jazz aftasten. En altijd is daar natuurlijk zijn fantastische en uit duizenden herkenbare gitaarspel. De solo’s aan het eind van de meeste nummers gaan van ragfijn, via licht rockend tot behoorlijk furieus, maar komen altijd uit het hart en zijn altijd raak.
Het titelnummer heeft dat zalige dolce far niente-gevoel dat spel en zang van Gilmour zo kenmerkt. Alle instrumenten leveren subtiel hun bijdrage aan dit bluesgetinte werkstuk. In de hogere regionen klinkt Gilmour wat als Roine Stolt, ik weet niet of dit een compliment is. Fraaie gitaarakkoorden gaan even hand in hand met een orgeltje. De solo op The Piper’s Call is, na een rustige aanloop, stevig rockend. Op een bedje van orkestratie laat hij zijn snaren juist weer een ragfijn web van hemelse klanken spinnen in A Single Spark.
Between Two Points is een cover van het nummer van de Montgolfier Brothers. Dochter Romany zingt dit popliedje fraai en bespeelt de harp. De solo van pa kan niet uitblijven. Zijn gitaar klinkt hier bijna verkouden, nasaal, maar och, weer zo mooi. We kunnen wachten op invloeden van Pink Floyd. Ze zijn aanwezig op Dark and Velvet Nights, waarop de drukte van “The Wall” te horen is en nog sterker op Scattered. Je hoort hier Floyd in de drums en toetsen. Dit is het spannendste en fraaiste nummer van de cd, in alle rust opgebouwd met theater, pianoloopjes, akoestisch spel, en dé solo waarop je zit te wachten. Zijn hele ziel en zaligheid legt hij hierin.
Op bonusnummer Yes, I Have Ghosts laat Gilmour zich van zijn tokkelende kant horen. Zijn stem in deze track met hints van country, lijkt op die van Leonard Cohen, Romy zingt weer mee. Zijn akoestisch gespeelde solo, begeleid door viool, is van grote schoonheid.
Bijzonder is het meespelen van Richard Wright op de ‘Barn Jam’ van het titelnummer. Dit is in 2007, een jaar voor diens dood, opgenomen. Anton Corbijn zorgt met zijn foto op en het ontwerp van de hoes voor een Nederlands tintje.
Rustig op je in laten werken is het devies bij het nieuwe werk van David Gilmour. De muziek kan zomaar aan je voorbij gaan, het lijken op het eerste gehoor misschien maar gewone liedjes. Echter, als je er je best voor doet en er de tijd voor neemt, net als Gilmour doet, ontrafelen de geheimen van “Luck and Strange” zich. En de solo’s van David Gilmour, ja, die wil ik stuk voor stuk op een voetstuk plaatsen.
Ook als je bovengemiddeld in prog geïnteresseerd bent gaat er weleens een band aan je voorbij zonder dat je daar veel aandacht aan hebt besteed. Pure Reason Revolution bijvoorbeeld is door deze recensent nooit echt opgemerkt. Best wel vreemd, want deze band was in het begin van deze eeuw redelijk hip.
Echter, afgaande op de recensie van collega Maarten heb ik bij het voorgaande album “Above Cirrus” waarschijnlijk niets gemist, want hij was allesbehalve tevreden over dat album. Als collega heb ik jarenlang zijn stukken gelezen en de recensie van “Above Cirrus” zegt me dat hij hierin genadeloos hard is. In feite deugde weinig aan het album.
“Coming Up To Consciousness” is het zesde studioalbum van Pure Reason Revolution en het derde na de pauze die begon met “Eupnea” uit 2020 en “Above Cirrus” uit 2022. Net als die twee voorgangers is de nieuwe plaat gevuld met vooral persoonlijke gevoelens van bandleider Jon Courtney. Hij worstelt volgens eigen zeggen met allerlei soorten duisternis. Hoewel de kenmerkende muzikale stijl van de band blijft bestaan, probeerden Courtney en Greg Jong ook invloeden van bands als Talk Talk, Elliot Smith, The Smile en zelfs Arctic Monkeys binnen de muziek te voegen.
Greg Jong, hoor ik je denken? Ja, de gitarist die eerder zijn opwachting maakte op “Above Cirrus” is nu de belangrijkste partner van Courtney binnen het project. Jong was overigens ook al eerder voor de band actief, namelijk op het iconische “The Dark Third”. Voormalig zangeres Chloë Alper heeft haar prioriteiten voorlopig naar de band James verlegd, waarmee zij in de aanloop naar dit PRR-album druk voor was. Alper is voor de vrouwelijke vocalen vervangen door Annicke Shireen van de band Heilung. Naast Shireen is ook de legendarische sessiemuzikant Guy Pratt actief op deze plaat, die met Pink Floyd heeft gewerkt, maar ook met acts als Roxy Music, Madonna, Michael Jackson en talloze andere iconische artiesten. Pratt verzorgde de basgitaar op zeven van de acht nummers, Jon Sykes van The Pineapple Thief deed dat op het achtste nummer. Bruce Soord, ook van The Pineapple Thief, mixte “Above Cirrus”.
De eerste draaibeurt levert gelijk een sterke definiëring op. “Coming Up To Consciousness” is een indrukwekkende plaat geworden waarin veel plaats is voor pakkende melodieën, weergaloze vocale harmonieën en vloeiende interludes. En met die zin hebben we ook gelijk de essentie van de hele plaat te pakken. Je voelt nog steeds de hete adem van Pink Floyd in de muziek, maar wat mij betreft ook het moderne Marillion en Porcupine Tree. Vooral de stem van Courtney heeft – al dan niet door de productie – regelmatig een gelijkenis met die van Steven Wilson. Worship bijvoorbeeld zal de liefhebber van Porcupine Tree of Steven Wilson bekoren. Composities waarbij prog en pop worden gecombineerd met dromerige stemmingen en pakkende melodieën, maar waar zo nu en dan nog steeds lekker wordt gerockt. Het eerder genoemde Worship is namelijk een stevige rocker, hoewel het intro begint als een ballade. Daarna wordt het tempo voortvarend opgevoerd en kent het heerlijke gitaarsolo’s en fijne vocale harmonieën.
Genadeloos lekker is Useless Animal. Na het sfeervolle en empathische begin van het album gaat het er lekker bruut op los, na een heerlijk intro. Fijn baswerk en zang van Courtney en Shireen leiden je een uptempo stuk binnen waar het er flink op los gaat, met Radiohead-achtige zang van Courtney, dominerende drums, een fijne gitaarriff en gierende orgels. Dit had nog wel wat langer gemogen wat mij betreft. Het album en die lange nummers worden overigens ‘geplakt’ door verschillende interludes. Over de hele linie is het gebruik van elektronica wat subtieler geworden, het is zeer zeker niet meer de allesbepalende sound van de band.
Fijn voor jou als lezer is dat binnen onze organisatie een band toch een nieuwe kans krijgt. Onbevooroordeeld mag je mijn mening dan ook opvatten, zeker bij de eindconclusie van dit specifieke nieuwe album “Coming Up To Consciousness”. En die beoordeling is positief, zeker als je liefhebber bent van bijvoorbeeld een band als Marillion. Een heerlijk album voor de fans van sfeervolle crossover-prog.
Op 27 augustus 2022 verscheen de legendarische Italiaanse progrockformatie Premiata Forneria Marconi (PFM) als hoofdact op het fameuze Estival Jazz in het Zwitserse Lugano. PFM is natuurlijk geen jazz maar volbloed prog met invloeden van folk, barok en traditionele Italiaanse muziek. Maar ook Yes, Jethro Tull en Roger Hodgson gingen de Italianen al voor, ook geen van allen met een jazzachtergrond. Het optreden in de openlucht op het Piazza della Riforma had nog een bijzonder tintje in de vorm van een tweetal uiterst getalenteerde gastmuzikanten. Zo zal een aantal onder ons zich wel herinneren dat Alberto Bravin zijn dienstverband bij PFM inruilde voor een rol in de vaste bezetting van Big Big Train. Dus een opvolger gezocht en ook gevonden in de persoon van Barock Project-voorman Luca Zabbini. Ook al een muzikale duizendpoot, die zowel toetsen als gitaar speelt en bovendien over een prima zangstem beschikt.
Daarnaast bleek vaste gitarist Marco Sfogli afspraken te hebben staan die niet overeenkwamen met de agenda van zijn broodheren. Een meer dan adequate oplossing werd gevonden in de vorm van een ander Italiaans wonderkind: snarenvirtuoos Matteo Mancuso heeft inmiddels een behoorlijke reputatie opgebouwd als supergetalenteerde gitarist in de jazzrock scene. Ten tijde van het optreden was hij nog maar 25 jaar jong, maar zijn reputatie was hem al vooruitgesneld. Ondanks de relatief korte tijd die hij had om het complexe materiaal van PFM onder de knie te krijgen, lukte hem dat op grandioze wijze. Zodanig zelfs dat hij kans zag zijn specifieke stempel op de muziek van de Italiaanse legende te zetten, geen geringe prestatie. Luister maar eens naar Mancuso’s soli tijdens Quartiere 8 en vooral het instrumentale Cyber alpha en La danza, pure magie.
Verder zag de band er grotendeels hetzelfde uit als tijdens de concerten in Nederland in 2017. Met toetsenist Alessandro Scaglione, violist Lucio Fabbri, nieuwe drummer Eugenio Mori en natuurlijk oudgedienden Patrick Djivas op basgitaar en oprichter Franz Di Cioccio op solozang en drums, beiden inmiddels ruim in de zeventig. Di Cioccio’s stem wordt meer en meer aangetast door de tand des tijds, niet zo gek natuurlijk.
Het repertoire deze avond bestond uit een dwarsdoorsnede van het materiaal dat de heren muzikanten in diverse samenstellingen in de loop van de afgelopen vijf (!) decennia hebben verzameld. In 2022 is het namelijk precies vijftig jaar geleden dat PFM zijn debuutalbum “Storia Di Un Minuto” uitbracht. Vanzelfsprekend werden er ook nummers van dit iconische album gespeeld, Impressioni di settembre en La carrozza di Hans, maar het begin van de show werd gedomineerd door een aantal relatief nieuwe nummers. In 2021 bracht PFM het door pers en publiek goed ontvangen album “I Dreamed Of Electric Sheep” uit, of ”Ho Sognato Pecore Elettriche”, als je meer Italiaans ingesteld bent. Drie nummers, waaronder een tweetal korte instrumentals, kreeg het publiek van dit laatste studioalbum voorgeschoteld. Maar ook publieksfavorieten als Il banchetto, La carrozza di Hans, Photos of ghosts en Mr 9 till 5 passeerden de revue. Een paar verrassingen bovendien: het prachtige Harlequin (surprise: in English!), het relatief onbekende Quartiere 8 en een mooie ingetogen versie van Impressioni di settembre.
Het feestelijke slotakkoord wordt ingezet met een korte maar hevige jamsessie met de viool van Fabbri als middelpunt, naadloos overgaand in een evenzo korte versie van Rossini’s William Tell Ouverture, het feestnummer Celebration en tot slot een snelle reprise van Impressioni di settembre. Tachtig minuten livemuziek van de bovenste plank, door een geroutineerd en gedisciplineerd spelend gezelschap, met daarin een mengeling van muzikale veteranen en jong (super)talent.
Volgens de informatie van het platenlabel is dit de eerste verschijning uit een serie speciale live (her)uitgaves van bijzondere optredens van Premiata Forneria Marconi onder de noemer PFM Live Collection. Misschien niet allemaal geschikt voor een breed publiek, maar de echte kenner en fan van Rock Progressivo Italiano kun je er geen groter plezier mee doen.
Om maar eens met de conclusie te beginnen: Kingcrow is anno 2024 geen progmetalband (meer). Die constatering zal op zichzelf geen groot nieuws zijn voor wie de ontwikkeling van de band gevolgd heeft over de laatste albums. Ook op de meer recente voorgangers van “Hopium” dreef het bandgeluid al weg bij de metalriffs van een album als “Phlegethon” (2010). Sterker nog, bandleider Diego Cafolla geeft in ons interview aan dat Kingcrow voor hem nooit echt een (prog)metalband geweest is.
In die zin zou je “Hopium” kunnen beschouwen als een logische opvolger van “The Persistence” (2018), maar toch ben ik licht verrast door deze volgende stap in Kingcrows muzikale evolutie. Ik moet daarbij denken aan bands als Fates Warning en Pain of Salvation, die ook vanuit een sterke (prog)metalbasis op latere albums steeds meer elektronische en proggy invloeden in hun muziek verwerkten. De prominente toetsen op “Hopium” komen volledig voor rekening van gitarist en hoofdcomponist Diego Cafolla. Het gaat hierbij (mede daardoor?) niet om traditionele melodielijntjes en virtuoze solo’s. Er wordt in de stijl van bijvoorbeeld OSI vooral een tapijt van repetitieve synthesizerloops en drumpatronen gelegd, waarop de individuele tracks zich verder ontplooien.
Parallel Lines vat de muzikale aanpak op “Hopium” netjes samen. De track drijft op nerveuze elektronische klanken boven een drumbeat in een onnavolgbaar metrum. Het energieke drumwerk van Thundra Cafolla verdient aparte vermelding. Het is razend knap hoe rimpelloos hij de elektronica aanvult, waarbij ik vaak geen idee heb of ik nu naar geprogrammeerde drums of ambachtelijk handwerk zit te luisteren. Ook de gitaren zijn nog dominant aanwezig, maar vaak in een meer ondersteunende rol dan als drager van de hoofdmelodie.
De muzikale referenties op “Hopium” zijn legio, waarbij de meeste namen op basis van de voorgaande paragrafen wel zijn te voorspellen. Qua sfeer en songstructuren is Leprous een ijkpunt, maar ik hoor ook Riverside, Anathema, Porcupine Tree en Steven Wilsons solowerk. Tweede single Night Drive verrast met een hypnotiserende verwijzing naar de Bristol-triphopsound uit de jaren negentig. Het album bevat nog steeds wel heftige gitaarmomenten. De tweede helft van Losing Game escaleert heerlijk met een drijvend ritme in de stijl van Porcupine Tree’s Arriving Somewhere But Not Here. Daar staat dan weer de melancholische slottrack Come Through tegenover, waar de combinatie van akoestische gitaar en strijkers zorgt voor een ingetogen Blackfield-achtige afsluiting.
Ik vermoed dat het uitgesproken stemgeluid van Diego Marchesi op “Hopium” een nog hoger ‘love him or hate him’-gehalte zal hebben dan op eerdere Kingcrow-albums. Zijn dramatische benadering werkte prima op de vroege metalgeoriënteerde albums, maar binnen het huidige Kingcrow vind ik zijn aanpak minder goed passen. Marchesi’s licht nasale stem mist warmte en diepte op de meer subtiele tracks.
Het is indrukwekkend hoe Kingcrow van “Hopium” een consistent geheel weet te smeden. Ik hoop dat de oorspronkelijke progmetalfans ruimdenkend genoeg zijn om mee te bewegen, en dat de band tegelijk een nieuw progpubliek aan zich weet te binden. Kingcrows ambitie valt te prijzen, al zorgt die er ook voor dat “Hopium” niet altijd even toegankelijk is. Een track als Glitch met zijn tegendraadse stuiterritme en jaren tachtig toetsenbasis vind ik ook na herhaaldelijke luisterbeurten moeilijk te verstouwen.
Daardoor kan ik “Hopium” enorm waarderen, maar de emotionele klik is er nog niet helemaal. Ik ben vooralsnog meer ‘onder de indruk’ dan ‘smoorverliefd’. “Hopium” is geen allemansvriend, maar dat zijn uiteindelijk vaak de albums met de langste adem. Iets zegt me dat deze plaat de tijdsinvestering meer dan waard gaat zijn.
Lees ook het interview dat Roger Pruppers had met Diego Cafolla.
In de Griekse vertaling van het Oude Testament is de abyss de afgrond of het dodenrijk. De Poolse band Distant Mantra presenteert met zijn tweede cd een vlucht naar die onheilspellende plek. In het najaar van 2022 recenseerde ik “Solitude Republic”, de debuut-cd van deze band. Wat de band interessant maakt is dat die prog, alternatieve rock en wat elektronica smaakvol mengt. In Małgorzata Maleszak- Kantor heeft de band bovendien een prima zangeres. Haar sterke zang combineert mooi met de wat gruizige en broeierige sfeer van de muziek.
Op “Getaway To The Abyss” staan negen nummers. Liedjes met een kop en een start, waarin vooral de sfeer centraal staat. En die is dus vooral broeierig te noemen. Het album start met Make Them Go. Voor dit liedje zou de term ‘garage-prog’ uitgevonden kunnen worden vanwege de gruizige gitaren. Deze alternatieve kant komt bijvoorbeeld ook sterk naar voren in Till The End, dat als een ballad begint, maar een mooie gruizige finale heeft. In liedjes als Poison en I’m Rising komt bovendien de elektronica bovendrijven. Ik vind dan Distant Mantra op zijn sterkst en I’m Rising is een nummer dat er echt bovenuit steekt op deze plaat. Een mooi slepend nummer met een fijne gitaarfinale.
Het nummer Anthem combineert weer fraai de jaren 90 alternatieve rock met prog en een vleugje elektronica. Ook het liedje Sen wil ik er nog even uitlichten. Dit nummer is in het Pools gezongen en met name de zang voelt zelfverzekerder en vertrouwder.
De stijl die Distant Mantra op het eerste album heeft neergezet wordt op “Getaway To The Abyss” verder uitgebouwd. Het bevalt mij sowieso dat deze Poolse band zich niet op platgetreden paden beweegt, maar (steeds meer) een eigen stijl ontwikkelt. Dat maakt Distant Mantra een interessante band om te volgen. Wel vind ik dat om van een echt goede plaat te spreken, “Getaway To The Abyss” te weinig liedjes herbergt die blijven hangen. Ik vind de meeste nummers oké, maar ook niet meer dan dat. De gebundelde invloeden zijn interessant, veel nummers hebben zeker hun momenten, maar in te weinig liedjes komt alles samen. Zoals in I’m Rising wel gebeurt. Kortom, met “Getaway To The Abyss” laat Distant Mantra wederom horen een band met potentie te zijn. Als we sterren moesten geven bij Progwereld, zou ik zeggen: drie uit vijf.
Yomi is het Japanse woord voor het mythologische land der doden. Niet per se de hel, zéker niet de hemel, meer een wat somber, altijd druilerig land waar de doden, als ze er eenmaal zijn aanbeland en hebben gefeest (vandaar “Feast Eternal”) bij de haard van Yomi, nooit meer van terugkeren. Gezellig.
Met dat beeld neemt dit trio uit Perth ons op zijn eerste fysieke album mee op een uitje. Kennelijk reizen we door het land der doden en staan we stil bij de wonderlijke inwoners die we onderweg tegenkomen. Je moet er een beetje naar gissen, want dit is een volledig instrumentale plaat, dus veel aanwijzingen heb je niet. Ik weet niet, lezer, of jij een helder beeld hebt bij de titel Obake’s Grotto, maar ik weet niet meteen of dit een gezellig pannenkoekenrestaurant is of een sinistere schuilplaats van een Engerd. En eerlijk gezegd geeft de muziek die erbij hoort niet veel meer houvast. Of nou ja, een gezéllig pannenkoekenrestaurant is het waarschijnlijk niet.
De band, die sinds de start in 2016 wel al een paar digitale albums lanceerde via Bandcamp, bestaat uit de broertjes Jarred en Nick Osborne en bassiste Jade Champion. Het drietal beweert op zijn website geïnspireerd te zijn door The Mars Volta, King Crimson en Pink Floyd, maar heeft inmiddels wel een volledig eigen stijl, die veel meer tegen postrock en math aan schuurt. Echt stevig wordt het bijna nergens en echt sinister al helemaal niet. Ik associeer de muziek van Yomi Ship veel meer met een instrumentale en meer pittige versie van The Cocteau Twins. Jarred is een tamelijk briljante gitarist. Hij tokkelt zich drie slagen in de rondte en vult daarmee het mooie, volle geluid van de band. Zijn broer Nick is een knappe drummer die af en toe wat ingewikkelde ritmes slaat maar verder, samen met Jade, dienstig is aan het totaalgeluid.
De composities zijn heel toegankelijk, ook best als achtergrondmuziek te gebruiken, maar met een koptelefoon op beleef je de plaat het beste, zeker als je hem achter elkaar doordraait. Het is geen vrolijke muziek, eerder melancholisch, maar het klinkt spatzuiver, dynamisch en avontuurlijk. De hoes is ook schitterend, al verraadt die wel een zekere hang naar psychedelica.
Liefhebbers van gitaarmuziek die niet alleen maar gaat over zoveel mogelijk noten in zo kort mogelijke tijd, maar ook fans van postrock of gewoon een lekker, charmant plaatje, kunnen de reis naar het land van Yomi zonder aarzeling aanvaarden. Misschien wel even oppassen in dat pannenkoekenrestaurant.
Tijd voor de tweede ronde van de heruitgaven van de vroege discografie van progmetalpioniers Psychotic Waltz. In het voorjaar van 2024 verschenen “A Social Grace” (1990) en “Bleeding” (1996) al in opgepoetste vorm. Inmiddels zijn ook “Into The Everflow” (1992) en “Mosquito” (1994) opnieuw uitgebracht. We richten ons hier op het eerdere en wat mij betreft sterkere album van die twee.
“Into The Everflow” is net wat minder hectisch, druk en chaotisch dan het debuut. Dat wil niet zeggen dat de muziek van Psychotic Waltz op deze opvolger ineens extreem toegankelijk is. Er komen nog steeds geschifte passages voorbij die tegen de thrashmetal aanschurken, maar die worden vaker afgewisseld met kalmere, bijna melancholische momenten. Het maakt “Into The Everflow” tot een enorm dynamisch en (zeker voor zijn tijd) innovatief album.
Ook vocalist Buddy Lackey/Devon Graves heeft een stap gezet op dit tweede album. Voor de zang geldt eigenlijk hetzelfde als voor de muzikale omlijsting: de chaos en de manie zijn zeker nog aanwezig, maar beter in balans met rustigere momenten, waar Lackey’s stem in een lager register beter tot zijn recht komt. Zijn teksten zijn filosofisch, cryptisch en bij vlagen onnavolgbaar. Ik vermoed dat ze de hoofdreden zijn dat de muziek van Psychotic Waltz weleens aangeduid wordt als ‘hippie metal’, want op muzikaal vlak is het allemaal veel heftiger dan ‘peace, love and harmony’ zou doen vermoeden.
Het blijft daarmee lastig om Psychotic Waltz in een hokje te plaatsen. De eerste paar albums van Fates Warning blijven een referentie (zeker vanwege de gelijkenis met de onorthodoxe zanglijnen en stem van John Arch). Er zijn ook raakvlakken met de Watchtower-mix van progressieve en thrashmetal. Toch klinkt Psychotic Waltz op deze vroege albums (daar komt het cliché) vooral als zichzelf: complex, innovatief, niet altijd toegankelijk, maar nog steeds tijdloos en uitdagend.
De demotracks op de bonusschijf zijn weer eens een gefragmenteerd allegaartje. De 1991-versies van de tracks die een jaar later op “Into The Everflow” zouden verschijnen, zijn al redelijk ver ontwikkeld. De “Aslan demo’s” (de bandnaam van de Psychotic Waltz-voorloper) uit 1987 en de 8-track demo’s uit 1989 zijn interessanter (want ‘ruwer’ qua compositie en opnamekwaliteit), al staan daarop natuurlijk vooral schetsen voor debuutalbum “A Social Grace”. Het blijft een raar fenomeen dat de inhoud van dit soort schijven vaak niet direct aansluit bij het album waaraan ze gekoppeld zijn. Het is allicht de reden dat de “Aslan demo’s” ook apart verschijnen op de collectie “To Chase The Stars – Demos 1987 – 1989”, die ook de tracks van de bonusschijf bij “A Social Grace” bevat. Volgt u het nog?
Voor de Psychotic Waltz-fan die de reguliere albums al decennia in de kast heeft staan, is die democollectie de meest voor de hand liggende investering. Maar (ik plagieer maar even onze eerdere recensie van “Bleeding”): als je nog niet bekend was met de vier vroege albums van deze Californische geweldenaars, zijn de geremasterde heruitgaven een perfecte aanleiding om de platenkast aan te vullen. “Into The Everflow” is daarbij zeker niet de zwakste van het kwartet.
Het is heiligschennis als ik zeg dat ik sommige postrock-albums beter zou vinden als er zang zou zijn toegevoegd. “Not done,” zal de postrock-purist zeggen.
In het geval van deze band is het van mijn kant ook niet eerlijk, want de muziek van What Aleph Said is afwisselend en spannend genoeg om de aandacht vast te houden. What Aleph Said is een kwartet en ontstaan in 2010 in Lausanne, in het Franstalige gedeelte van Zwitserland. De band fabriceert dus instrumentale muziek en bracht zijn eerste gelijknamige ep uit in 2017, toen het nog als trio bestond. Een tweede ep verscheen in 2019 en vanaf dat moment speelden ze als viertal, om precies te zijn met een extra gitarist. In 2021 brachten ze hun eerste album uit onder de naam “Aeonia”.
‘Aleph’ – vrij vertaald ‘eeuwigheid’ – is een centraal begrip in de verbeelding van de band. Het dwingt ons om terug te denken aan wat er in de wereld gebeurde in een ver verleden. “Aulasy”, de titel van de cd, is een verzonnen woord dat rechtstreeks is overgenomen uit de Dictionary of Obscure Sorrows, naar het boek van John Koenig. Het is een poëtische benadering – en samengesteld – om gevoelens en gedachten uit te drukken die de Engelse taal niet in één woord kan vatten. Het definieert op poëtische wijze emoties die we allemaal voelen, maar waarvoor we simpelweg geen woorden hebben om ze uit te drukken.
De band speelt in de basis een mix van postrock, prog en stoner. Wanneer je voor het eerst luistert, zul je overlappingen horen met een band als Long Distance Calling. Het album start voortvarend met Taklamakan, dat gelanceerd is via YouTube met behulp van AI-technologie. Het begint rustig en melodieus maar krijgt steeds meer ballen en power naarmate het nummer duurt.
ARVE Error: Invalid URL https://youtu.be/0RWsbCJkkJo?si=N6nHO9EFBbK5p4Iq
in url
Permafrost doet op sommige momenten denken aan de dromerige shoegaze van Alcest. Het klinkt binnen de productie van deze Zwitserse band net even wat harder, wat minder gepolijst. Oreida krijgt die Alcest-stempel ook mee, het is vooral de sologitaar die dat gevoel overbrengt. Die productie zorgt voor meer mooie details, zoals de basgitaar in Astral. De productie, mix en mastering van het album is over de hele linie erg aangenaam. Alles is goed op elkaar afgestemd met aangename surround cadeautjes. En het zit hem dan in de kleine details, zo klinken de drums in het begin van Pulsar heerlijk in je speakers of oortjes. Het nummer klinkt binnen postrock-kringen ongetwijfeld heel herkenbaar, zeker de gitaren, maar is gemoedelijk, klinkt vertrouwd en aangenaam.
Natuurlijk heeft What Aleph Said een heerlijk instrumentaal album afgeleverd. In mijn beleving zou het nog mooier, nog specialer zijn als een vocalist de taart had gegarneerd met een dikke kers. Maar dat zal mijn afwijking zijn, of liever; misschien zet het mijn eigen verbeeldingskracht aan het werk. Ongetwijfeld.
Wat mij betreft zijn Haken, Caligula’s Horse en Leprous het beste dat deze eeuw op (modern) proggebied te bieden heeft. Caligula’s Horse bracht eerder dit jaar het prachtige “Charcoal Grace” uit en nu is Leprous (eindelijk) weer eens aan de beurt. Er was al een paar nummers te beluisteren op Spotify, en na enige scepsis van mijn kant en een vijftal beluisteringen begonnen deze nummers mijn hart te veroveren. Toevallig zijn dit ook de nummers waar “Melodies Of Atonement” mee begint.
Opener Silently Walking Alone is de tweede single, en een nummer dat bij eerste beluistering nogal nietszeggend op me overkwam. Maar dat veranderde na herhaalde beluistering en uiteindelijk is dit een broeierig, meeslepend nummer, waarin de moderne elektronica en de als altijd geweldige zang van Solberg de overhand hebben.
Atonement pakte me veel sneller, met name door die bijtende riffs in het refrein. Net als de opener zijn de moderne elektronica behoorlijk dominant aanwezig, op het gehele album eigenlijk. My Specter en I Hear The Sirens zijn langzaam, donker en mysterieus, meeslepende bombast met een emotioneel zingende Solberg in de refreinen.
Like A Sunken Ship is een nummer met twee gezichten. De eerste helft is kalm, met een walking bass (het latere Faceless heeft ook die nadruk op de basgitaar), heel aparte lalala’s en Latijns-Amerikaanse percussie op de agogo. De tweede helft is typische Leprous-bombast waarin Solberg niet alleen zijn ruigere kant laat horen, maar ook nog eens extra de hoogte in gaat. (Dit was trouwens de recente derde single; de videoclip staat op YouTube.
Limbo begint nogal gewoontjes, maar dan hoor je dat wel erg pakkende refrein, dat percussieve middenstuk, en dan die bombastische vocale opbouw in het midden.
Starlight doet wat denken aan At The Bottom van “Pitfalls”, door zijn langzaam opbouwende spanning, en de bijbehorende emotie. Alleen barst dit nummer aan het einde niet echt uit, en krijgen we een zeldzame scherpe gitaarsolo voorgeschoteld.
Self-Satisfied Lullaby is kalm, etherisch welhaast, tot de laatste minuut een funky gitaar de boel open swingt. Mijn favoriete nummer op dit uitstekende album is echter Unfree My Soul: langzame bombast, veel pathos en een apart klinkende gitaar (doet wat Grieks aan), meeslepend tot en met.
Hoop je op de excentriciteit van “Bilateral”, een epos als Nighttime Disguise of The Sky Is Red, of kamerorkestwerk zoals op The Last Milestone (van “Malina”), dan zal “Melodies of Atonement” tegenvallen. Zoals de bio uitlegt: de strings en orkestrale elementen zullen op Solbergs solowerk worden uitgediept, en het gebodene op “Melodies Of Atonement” klinkt als een mix van de ontluikende elektronica van “Aphelion” en het compacte oorwurmen van “The Congregation”.
Ondanks al die veranderingen is het des te frappanter dat elk nummer onmiddellijk herkenbaar is als Leprous. Dat is natuurlijk deels door die uit duizenden herkenbare, fantastische zang, maar ook de gekozen geluiden en elektronica, en de neiging om alles wat goed klinkt te herhalen, en blijven herhalen. Het album deed me bij de eerste paar beluisteringen weinig, maar nu denk ik: hoe heb ik het kunnen missen? Dus mocht ie nog tegenvallen, dan zou ik zeggen, hou vol! Wat mij betreft moet het gek lopen als dit album niet met “Charcoal Grace” zal gaan strijden om de eerste plaats op mijn jaarlijstje.
Hoewel bandleider en componist Tom Aldrich van origine Amerikaan is, opereert Zolder Ellipsis vanuit Amsterdam, en brengen ze “Il Libro Dei Tropi” uit op het Italiaanse Lizard Records. Wat resulteert is een broeierig mengsel van stijlen, het soort album waarbij drie tags lang niet voldoende zijn om het gebodene eer aan te doen.
Opener Sketch A is avant-prog met veel herhalende patronen en een sterk geïmproviseerd karakter. In het begin wordt de boventoon gevoerd door het hakkelende toetsen- en orgelwerk, terwijl de drums sterk doen denken aan de vroege krautrock van Neu en Can. Later krijgen ook bas en gitaar de nodige ruimte.
Night Crossing is veel melodieuzer en ‘gecomponeerder’, op een nogal speelse manier. De toetsen (in welke vorm dan ook) zijn hier sterk dominant, hoewel doorspekt met allerlei geluidseffecten, die misschien bands als Ozric Tentacles en Hawkwind in herinnering roepen. Het nadrukkelijke rock-aspect van die bands blijft echter achterwege.
The Canterbury vibe is sterk aanwezig op Passed The Storm met zijn warme, jazzy klanken en losse drumwerk; mooi nummer. Gitaar en orgel gaan een gesprek aan op het bluesy Feel Like A Man, een nummer waarbij je aan Brian Auger zou kunnen denken en het begin van de jaren zeventig. De jaren zeventig blijven bij je op het weer wat geïmproviseerd klinkende BIP, dat echter ook de nodige spannende gitaarbogen herbergt.
Brunette is de allereerste echte oorwurm van het album: een zomerse melodie die doet denken aan een Morricone soundtrack, warm gitaarwerk uit de Amerikaanse surfmuziek, maar aan de andere kant ook vol mysterie en romantiek, en eindigend in een meeslepende gitaarsolo. Mijn favoriet op
dit album.
Het ook al zomers klinkende Lydian Riff klinkt door het repetitieve karakter en de vervreemdende tekst en zang als bands op het Amerikaanse Cuneiform label. Gesproken woord en typische avant-prog vinden we op het verder ook wel melodieuze Undertow. Opvallend is weer hoe spanning en speelsheid met speels gemak worden afgewisseld, terwijl Chad Langford zijn verhaal vertelt.
Avantgardistischer wordt het op The Purge, met name door het rare, slepende, jazzy karakter en de tegendraadse zang van Mugambi (denk Thinking Plague). Grid And Meridian is een nummer van vele gezichten: repetitieve riffs, oosters thema, metalachtige versnelling, speels toetsenwerk, altijd met een avant-sausje overgoten.
Afsluiter is het lange maar ook wat vormeloze Sketch C (Quell) waarin de band teruggrijpt op psychedelische improv van de opener. Met zijn vijftine minuten wat te lang voor mijn oren.
Zolder Ellipsis is een band voor de muzikale avonturier en veelvraat: melodieuze avant-prog, geïmproviseerde psychedelica, en invloeden uit de jazzrock, krautrock en Canterbury, je vindt ze hier allemaal.