Lijstjes of ranglijsten zijn gebaseerd op feiten of op meningen. Een top 10 van best verkochte albums heeft de verkoopcijfers als leidraad, terwijl een top 10 van meest invloedrijke albums de voorkeuren bevat van een individu.

Om deze Progwereld Tien van legendarische progalbums van eigen bodem samen te stellen heb ik het standpunt ingenomen om tien titels te kiezen die tussen 1971 en 1998 de progressieve rock uit Nederland op de (al dan niet wereldwijde) kaart hebben gezet, dan wel een enorme invloed hebben gehad op andere (wederom, al dan niet wereldwijde) bands.

Deze tien platen behoren mijns inziens tot de eregalerij van wat er in Nederland op proggebied is gemaakt en misstaan zeker niet in de collectie van eenieder die progressieve rock een warm hart toedraagt. Ze zijn niet gerangschikt, maar worden in chronologische volgorde kort besproken.
Maak dus gerust zelf je eigen top 10 op basis van deze keuze.

Waarom zijn er geen albums van na 1998 terug te vinden? Het antwoord is simpel: een album van, pak ‘m beet, een paar jaar oud kan je naar mijn mening niet als legendarisch bestempelen. Om die reden ziet dit lijstje er over dertig jaar wellicht anders uit. Maar tot die tijd: dit zijn tien kopstukken.

Wouter Bessels

Supersister – To The Highest Bidder (Polydor/Universal/Esoteric, 1971)

Haagse band die onder leiding van toetsenist Robert-Jan Stips het muzikale intellect van Soft Machine koppelt aan de speelsheid en humor van Frank Zappa. Begin jaren zeventig groeit Supersister uit tot een ware sensatie, vooral op het podium. De groep geeft optredens verdeeld in een paar sets, bestaande uit lange suites van nummers die op hun albums zijn terug te vinden, maar live in een uitgebreider jasje worden gestoken. “To The Highest Bidder” is het tweede album en is behoorlijk donker van karakter, maar in de krachtige muziek zit een licht aan de horizon gloeiend optimisme. Met No Tree Will Grow (On To High A Mountain) overtreft Stips zich als songschrijver en Supersister als band. Nooit meer zal de groep zo spannend klinken. Als drummer Marco Vrolijk na zes minuten het tempo opvoert, terwijl bassist Ron van Eck hetzelfde basloopje lekker blijft doorspelen, groeit het album naar een schitterend hoogtepunt in het oeuvre van Supersister.
Stips zal later zijn kennis uit Supersister gebruiken voor meer compacte muziek, zoals hij die bij Sweet d’Buster en The Nits zou maken. Supersister komt in het ‘reüniejaar’ 2000 weer bij elkaar en speelt eerst ProgFest plat. Daarna is het hoofdstedelijke Paradiso aan de beurt voor een overrompelende terugkeer.

Focus – Focus II (Imperial/EMI/Red Bullet, 1971)

Focus_Moving_Waves_cover

Eigenlijk is Focus eind 1970 heropgericht, precies een jaar nadat Jan Akkerman, Thijs van Leer, Martijn Dresden en Hans Cleuver besluiten om onder die naam samen te werken. Akkerman wil weer met zijn oude maatje, drummer Pierre van der Linden, spelen en heeft ook bassist/zanger Cyril Havermans ontmoet. Van Leer kan kiezen: óf door met Focus in die nieuwe bezetting óf kiezen voor Cleuver en Dresden waarmee hij sinds 1968 al een trio vormt.
Thijs kiest onder druk van manager Yde de Jong met pijn in zijn hart voor de eerste optie, maar weet dat hij muzikaal gezien het wel bij het rechte eind heeft. De combinatie Akkerman – Van Leer ontpopt zich op het tweede album “Focus II” binnen een groep die zowel de hardrock, de folk, de klassieken, als de jazz zich eigen maakt op een typisch Europese manier. Eruption duurt oorspronkelijk ruim veertig minuten, maar vult op dit album een plaatkant met briljante, snelle en snerpende solo’s van Akkerman en het harmonische inzicht van Van Leer. Drummer Pierre van der Linden doet precies wat er van hem wordt verwacht: speel precies wat je voelt bij elk stuk. Al moet Havermans de meeste van zijn baspartijen overlaten aan Akkerman, Focus is in 1971 het neusje van de zalm wat betreft rockmuziek van eigen bodem.
“Focus II”, in het buitenland uitgebracht als “Moving Waves” (waaronder op Blue Horizon/Polydor in Groot Brittannië en op Sire Records in de Verenigde Staten), wordt een millionseller. Met het onweerstaanbare Hocus Pocus als tijdloos lekkermakertje.

Solution – Divergence (Harvest/EMI/Esoteric, 1972)

In die bruisende eerste helft van de jaren zeventig weet een groep uit Groningen de bebop jazz van John Coltrane en de pioniers jazzrock van Return To Forever te combineren met een dosis soulinvloeden en rock in de trant van Traffic en de vroege ‘Canterbury’-bands.
Solution barst onder leiding van toetsenist Willem Ennes en saxofonist/toetsenist Tom Barlage van het talent; een groep die de finesse én de kracht in zich heeft om jazz, rock en soul op een toegankelijke manier te combineren. Op “Divergence” maakt bassist en zanger Guus Willemse zijn debuut. Naast een formidabele stem kan hij het ritmetechnisch ook uitstekend vinden met eredivisiedrummer Hans Waterman. De basis voor een fraai album is gelegd, waarop een eigenzinnige interpretatie van de evergreen Fever staat, maar ook bekend raakt vanwege het titelnummer. De door Barlage geschreven gedragen sonate wordt al snel door de collega’s van Focus opgepikt en door Jan Akkerman vernoemd naar de auteur Tom(my) Barlage. De versie van Solution is trager en wat voller van karakter. In Second Line en New Dimension is goed te horen welke kant de muziek van Solution op gaat.
Het duurt door allerlei verwikkelingen nog drie jaar voordat de groep met “Cordon Bleu” terugkeert. Het groepsgeluid ligt dan onder aanvoering van topproducer Gus Dudgeon al een stuk meer in het verlengde van Little Feat en Steely Dan en klinkt een stuk meer gladgestreken. De ware, rauwe diamant van Solution ligt dan al drie jaar in de winkel.

Trace – Trace (Philips/Musea/Pseudonym, 1974)

cover

Rick van der Linden is aan het einde van de zomer van 1973 na zijn gedwongen vertrek uit Ekseption bevrijd van een keurslijf. Eindelijk heeft hij de mogelijkheid om de sound van een groep vanaf het begin te bepalen; iets dat bij Ekseption niet het geval is.
Trace is een band die moeiteloos in het rijtje fameuze rocktrio’s past, zoals Cream en Emerson, Lake & Palmer. Dat is geen hoogmoed of overdreven Hollands chauvinisme; nee, wat Van der Linden samen met bassist Jaap van Eik en drummer Pierre van der Linden (die in Focus uiteindelijk niet meer bestand was tegen de ego’s van Jan Akkerman en Thijs van Leer) presteert op het debuutalbum uit september 1974 grenst aan absolute perfectie van wat drie musici samen kunnen uitvoeren. Op Trace is heel goed te horen hoe de interactie tussen hen is en waartoe dat in Progression, Gaillarde en vooral A Memory naar leidt. Van der Linden scheurt over zijn orgel en speelt piano als de snelste, terwijl Jaap en Pierre de zaken precies onder controle houden en af en toe lekker de bocht uitvliegen: honderd procent ‘impression time’.
Compositorisch zal Rick zich op het tweede Trace-album “Birds” nog verder ontwikkelen, maar de groep is met latere drummer Ian Mosley, die Pierre van der Linden in april 1975 vervangt, inmiddels aan een tweede jeugd begonnen. De latere opvolger “The White Ladies” (1976) staat nóg verder af van het magische geluid van de groep in 1974. Wat een verandering in drie jaar tijd. Met terugwerkende kracht bevat het debuut van Trace het beste dat Rick van der Linden ooit op de plaat heeft gezet. Dit jaar viert het album zijn veertigste verjaardag; reden genoeg waarom die vanaf november door Pseudonym opnieuw wordt uitgebracht in een speciale deluxe editie.

Kayak – Royal Bed Bouncer (EMI/Pseudonym, 1975)

cover_Kayak75

Eind 1974 gooit Kayak het roer om. Geen dure samenwerkingen meer met buitenlandse producers en technici en mixsessies in de Londense Abbey Road studio. Nee, het geluid van de band op dat moment, gevangen door producer Gerrit-Jan Leenders in de EMI studio in Heemstede. Kayak is op dat moment een nieuwe basgitarist rijker in de persoon van Bert Veldkamp. Die vormt met drummer Pim Koopman een zeer solide basis. Koopman moet het ten opzichte van Ton Scherpenzeel wel afleggen wat betreft het aantal liedjes dat op het derde album “Royal Bed Bouncer” terechtkomt. Scherpenzeel profileert zich steeds meer als bandleider. Een natuurlijke ontwikkeling die noch hij, noch Koopman, noch zanger Max Werner ziet aankomen. Het gebeurt gewoon.
“Royal Bed Bouncer” is alleen al om die reden een plaat die Kayak in een nieuwe richting stuurt. Minder lange liedjes, een compact geluid, maar kleurrijk geproduceerd en als geheel de bakermat voor de groep in de kleine tien jaar daarna. Chance For A Lifetime wordt een kleine hit, maar Life Of Gold, Said No Word en het ingetogen My Heart Never Changed worden klassiekers van een popgroep met een, voor die tijd, zeer symfonische inslag.
De plaat komt ook uit in de Verenigde Staten, op het Janus label, waarop ook de platen van Camel uitkomen. Het zorgt voor meer aandacht en uiteindelijk een latere sterke connectie tussen Kayak en Camel. Na “Royal Bed Bouncer” volgt een aantal jaren van veranderingen binnen Kayak en een nieuw, eigentijdser geluid. Wat blijven, zijn de kwaliteit van songschrijver Scherpenzeel en tot de eregalerij van Nederland behorende musici.

Earth & Fire – To The World Of The Future (Polydor/Universal/Esoteric, 1975)

Wat Kayak in 1976 overkomt, maakt Earth & Fire een paar jaar eerder mee. Na een bluesy debuut volgen twee zwaar symfonische albums. Daarna luisteren de gebroeders Chris en Gerard Koerts steeds meer naar Mahavishnu Orchestra, Chick Corea, andere jazzrock en funk. Het leidt tot een onvermijdelijke verandering binnen Earth & Fire en een steeds groter wordende drang naar perfectie. Dat komt zangeres Jerney Kaagman tijdens de opnames van “To The World Of The Future” soms duur te staan. Haar capaciteiten reiken soms niet tot wat met name de Koerts broertjes nastreven.
Kaagman gaat in Circus, de afsluiter van dit vierde album, tot het uiterste van haar kunnen. Later wordt die prestatie door drummer Ton van der Kleij genoemd als de beste zangpartij van Jerney ooit. De plaat handelt over de toekomst en duikt daarvoor soms het verleden in. Voice From Yonder, The Last Seagull en het titelnummer – met een weergaloze gitaarsolo van Chris Koerts – zijn naast de hits uit de beginperiode de parels uit het oeuvre van de Haagse groep. Naast Hammondorgel klinkt een Fender Rhodes piano, terwijl ook de Mellotron is gebleven. Die is er in 1979 ook nog op het hitalbum “Reality Fills Fantasy”, maar dan klinkt het toetseninstrument te geforceerd; alsof nog enigszins de sfeer van destijds moet worden opgeroepen.
In 1975 is daar nog geen sprake van en klinkt de muziek nog volledig authentiek, hecht en overdonderend. Niet iedere fan en criticus is het daar in dat jaar over eens, maar inmiddels wordt de plaat algemeen gezien als een kroonjuweel in de discografie van Earth & Fire.

Finch – Beyond Expression (Negram/Pseudonym, 1976)

COVER2

Een muzikantenband vol virtuositeit. Finch is wat dat betreft halverwege de jaren zeventig het topje van de ijsberg en is vooral op het podium een ware sensatie. De band bereikt nooit het grote publiek, maar heeft een soort status als Velvet Underground. Iedere muzikant die Finch hoog heeft zitten, wil zelf ook een progband beginnen.
De knap uitgedachte muziek, met gitarist Joop van Nimwegen en bassist Peter Vink in de hoofdrol, klinkt bij vlagen als een rauwe versie van Yes, maar roept ook soms de sfeer van platen van King Crimson en af en toe Focus en Solution op. Na het interessante debuut “Glory Of The Inner Force” begint de groep na een volle agenda aan optredens begin 1976 aan “Beyond Expression”. De laatste plaat die Finch maakt met toetsenist Cleem Determeijer en drummer Beer Klaasse. Drie stukken waarin de groep het statement van het debuut verder uitbouwt en meer tijd (zegge en schrijve twaalf dagen in plaats van zes) neemt voor de opnames. Dat resulteert in een evenwichtig album, waarvan het kantvullende A Passion Condensed met kop en schouders boven de andere twee uitsteekt, evenals al het andere dat Finch zou opnemen. Nooit heeft de groep meer zo gepassioneerd en gedreven geklonken, waarbij de creatieve input van alle leden precies op de juiste plek vallen.
“Beyond Expression” is Finch’s “Close To The Edge”, alhoewel het een commerciële flop wordt die met de opvolger “Galleons Of Passion” niet kan worden uitgewist. Toch geniet deze plaat bij progfans in binnen- en buitenland een zekere status van klassieker.

Het PandoRra Ensemble – III (D.E.I./Modulus/The Laser’s Edge, 1978)

sssf

Wouter en Dolf Planteijdt zijn in 1978 nog volslagen onbekend bij het grote publiek. De Amsterdammers kijken tien jaar later aan tegen een volstrekt andere situatie als zij als leden van Sjako! de podia onveilig maken met hun opzwepende en strakke heavy rock. De broers maken in de jaren zeventig deel uit van Het PandoRra Ensemble. Een collectief van vier musici, soms aangevuld met gasten, dat zowel uitgaat van uitgeschreven composities alsmede vrije improvisaties. Die vallen allebei in de pure progressieve klasse van King Crimson of Mahavishnu Orchestra; twee bands die niet doen aan hokjes.
Zo ook Het PandoRra Ensemble dat het hok van een boerderij in het Drentse Eexterveen verkiest boven een studio in de hoofdstad. Aan de rand van het veen wordt de enige plaat van de groep live op vier sporen opgenomen en in zeer gelimiteerde oplage uitgebracht op het D.E.I. (Disaster Electronics) label. Jarenlang wordt de plaat gekoesterd door een selecte groep kenners, totdat verzamelaars het album in de loop van de jaren tachtig ontdekken. De opvallende hoes wordt soms door handelaren door de vingers gezien als een lp van Nena, waardoor de plaat in enkele gevallen in een verlaten uitverkoopbak belandt en voor een paar gulden te koop is. Het zal je maar gebeuren als verzamelaar. Tegenwoordig strijkt het album enkele honderden Euro’s of Dollars op. Gelukkig werden de originele banden vier jaar geleden gevonden en opgepoetst voor een prachtige heruitgave door The Laser’s Edge, inclusief niet gebruikte opnamen en live-materiaal.
Het album “III” klinkt als een muzikale waterval. In korte tijd komt er veel in het totaalgeluid binnen, terwijl er net zoveel weer uitgaat. Druk, met structuur en virtuoze solo’s van beide Planteijdt broers. Een absoluut unieke plaat in de Nederlandse progscene en derhalve een niet te missen album voor wie van verrassingen in het genre houdt.

Coda – Sounds of Passion (Boni/Pseudonym, 1986)

Conceptalbums zijn in 1986 behoorlijk passé, maar Erik de Vroomen is zo eigenwijs om aan het begin van de jaren tachtig het Coda-project op te zetten en met een aantal sessiemusici te werken aan “Sounds Of Passion”, een instrumentale suite vol klassieke invloeden in de beste symfonische traditie van de Gouden Eeuw van de progressieve rock.
Jarenlang werkt De Vroomen aan de plaat. Dat gebeurt eerst met meesterdrummer René Creemers, maar uiteindelijk speelt Mark Eshuis samen met bassist Jacky van Tongeren de stukken in. Vervolgens stuit De Vroomen tijdens de eindmix op een aantal problemen, als blijkt dat de opnames technische fouten bevatten. De ervaren technicus Jan Schuurman biedt uitkomst en haalt het beste uit de plaat naar boven en redt wat er nog te redden valt. De Vroomen noemt het meesterwerk een ‘beschadigd schilderij’, maar bovenal is “Sounds of Passion” een prachtig en muzikaal doordacht geheel. De synthesizers en de soms te cleane productie maken de plaat wel een kind van zijn tijd, maar dat is in dit geval ook de charme van het werkstuk. Het is typerend voor een tijdperk waarin dergelijke albums nog niet op één hand zijn te tellen. Coda houdt het aanvankelijk bij dit debuut, als plannen voor een serie optredens voortijdig stranden.
Erik de Vroomen rondt in 1995 zijn tweede album “What A Symphony” af dat na het ter ziele gaan van SI Music via een omweg alsnog in 1996 uitkomt in een aangepaste vorm. Tien jaar na “Sounds Of Passion” ligt die waardige opvolger in de schappen, terwijl nog eens tien jaar later het gelauwerde debuut in een uitgebreide versie op de markt komt, inclusief een aantal vroege demo’s. Die tonen aan dat De Vroomen niet over één nacht ijs is gegaan en heeft geweten dat hij een plaat aan het maken was die bijna dertig jaar na dato nog fier overeind staat.

Ayreon – Into The Electric Castle (Transmission, 1998)

Na zijn medewerking aan het tweede Pythagoras-album en de albums van Bodine en Vengeance maakt Arjen Lucassen begin jaren negentig een soloplaat die niet aanslaat. Dan besluit hij een rockopera te maken en is in 1996 met “The Final Experiment” alle aandacht op hem gericht. Het projectmatige Ayreon zorgt in de jaren daarop tot steeds weer voor hoge verwachtingen die veelal uitkomen. Met “Actual Fantasy” consolideert hij het succes van het debuut, maar de plaat blijft in creatief opzicht achter bij zijn voorganger.
Lucassen revancheert zich in 1998 volledig met “Into The Electric Castle”. Een dubbelalbum met een doorlopend fictief verhaal dat in twee uur wordt gebracht en bijna klinkt als een modern sprookje van Hans Christiaan Andersen. Lucassen krijgt het voor elkaar om Fish en Anneke van Giersbergen een duet te laten zingen, waarmee meteen in de eerste tien minuten – tijdens Isis And Osiris – het artistieke succes wordt behaald. Ook dankzij het briljante toetsenwerk van Robby Valentine en de scherpe gitaarpartijen van Lucassen zelf. Andere kopstukken uit de vaderlandse scene maken hun opwachting: Kayak-lid Ton Scherpenzeel levert een belangrijke bijdrage, evenals Edward Reekers, Sharon den Adel en zelfs Thijs van Leer die in Amazing Flight net zo lekker tekeer gaat als in Anonymus Two van Focus. Uit het buitenland prijken verrassend genoeg de namen van Peter Daltrey en Damian Wilson op de hoes. Tot verdriet van Lucassen bedankt David Gilmour voor de eer. Ook Steven Wilson laat vlak voor het uitkomen van “Into The Electric Castle”, in een kleedkamer van het Utrechtse Tivoli na een optreden van Porcupine Tree, aan Lucassen weten dat hij geen interesse heeft in samenwerking.
Niet dat het Arjen Lucassen ontmoedigt, want op de opvolger “Universal Migrator” barst het opnieuw van de grote namen, van Iron Maiden-zanger Bruce Dickinson tot de vaderlandse ster-in-wording Jacqueline Govaert. De naam Ayreon staat dan nog steeds garant voor totaalproducten van muziek, tijdgebonden en tijdloze thema’s en fantastisch artwork. Pas met Star One durft Lucassen het in 2002 aan om weer op te treden. Het verrast niemand dat er ook nummers van “Into The Electric Castle” op de setlist staan. Dat album is – tot op heden – het magnum opus van Arjen Lucassen.