Eerste druk: 07-04-2009
Eindredactie: Christian Bekhuis

Een serie artikelen waarin bekende maar ook mindere bekende prog/symfo-klassiekers als springplank worden gebruikt om de deur te openen naar de fascinerende, vaak ook erg symfonische, klankwereld van de klassieke muziek.

Het zal zo rond 1982 zijn geweest en ondergetekende is eindelijk oud genoeg om lp’s te mogen lenen van de lokale bibliotheek. Met als uitgangspunt de nodige cassettebandjes die m’n broer eerder voor me had opgenomen en OOR’s Popencyclopedie, begint de reis door de wereld van de muziek en in het bijzonder de symfonische / progressieve rock van de jaren ’70.

Maar m’n muzikale nieuwsgierigheid was in die tijd – en is nog regelmatig steeds – onverzadigbaar met een bijna ADHD-achtig karakter. En zo fladderde ik van Pink Floyd naar Genesis, van Mike Oldfield naar Klaus Schulze, van Jean Michel Jarre naar Tangerine Dream, van Yes naar King Crimson naar UK naar Bruford naar Pat Metheny en Miles Davis en al heel erg vroeg naar The Moody Blues.

Moody Blues - Days Of Future Passed

Nights In White Satin kende ik natuurlijk al maar op een dag hoorde ik ineens een heel andere versie van dat nummer namelijk met een lang orkestraal einde er aan geplakt. Nieuwsgierig als ik was dook ik dus in de Popencyclopedie en las dat het album waar het nummer vanaf kwam, “Days Of Future Passed” (1967) een soort van samenwerking was tussen The Moody Blues en een symfonieorkest. De lokale bibliotheek vlug bezocht en ik kwam thuis met in m’n tas een niet al te best exemplaar van dat album. Van uit het niets kwam langzaam een gong opzetten tot een machtige climax en het gehele orkest deed z’n intrede. ‘Wat een klank, zo klinkt dus een symfonieorkest’ was het eerste wat ik dacht. ‘Hé, hoor ik daar nou al de melodie van Nights In White Satin voorbij komen?’ En aan de hand van het orkest en The Moody Blues werd ik op een imaginaire reis door één dag in het leven genomen, hoewel ik al snel oppikte dat die ene dag ook als metafoor voor het hele leven kon gelden. En m’n mond viel soms open van verbazing bij de schitterende overgangen tussen band en orkest wat er voor zorgde dat m’n preoccupatie met liedjes met een kop en staart al snel omsloeg in een fascinatie voor juist langere werkstukken. Ik hoorde duidelijk dat “Days Of Future Passed” als één groot geheel was bedoeld en dat het ook nog eens werkte.

En toen las ik daar ineens een wel heel erg intrigerend feitje in die Popencyclopedie: Decca, de platenmaatschappij waarvoor The Moody Blues dit album hadden opgenomen, had hen eigenlijk gecontracteerd voor het maken van een rock-bewerking van Antonín DvoÅ™ák’s Negende Symfonie “From The New World”. Maar de band had zowel zijn producer Tony Clarke als dirigent Peter Knight ervan weten te overtuigen dat het opnemen van eigen songs met speciaal geschreven arrangementen voor orkest een veel spannender en beter idee was. The Moody Blues eisten vervolgens wel dat ze door Decca met rust zouden worden gelaten tijdens de opnamesessies. Iets waarmee ze vlot akkoord gingen, bang dat ze waren de boot van de opkomende psychedelische pop beweging te missen nadat ze in 1962 The Beatles hadden afgewezen. De rest is geschiedenis en symfonische popmuziek is geboren.

Maar ja, toen was er dus dat stemmetje van binnen dat gelijk begon te roepen: ‘DvoÅ™ák? Symfonie? Wat zou dat dan voor muziek zijn?’. Ik had geroken aan die mooie volle klanken van een symfonieorkest en had ontdekt dat het zeker niet allemaal zo ‘fiedel’-achtig hoefde te klinken zoals bijvoorbeeld een Mozart of Bach of Haydn bij mij overkwamen. Het London Festival Orchestra op dit Moody Blues album klonk warmer, menselijker, emotievoller dan elk ander orkest wat ik daarvoor ooit had gehoord.

En dus ging deze jongen weer op weg naar de lokale bibliotheek, toch al een plek waar ik in die jaren uren en uren doorbracht, maar nu waren mijn ogen gericht op de kleine klassieke muziek sectie en daar stond tot mijn verbazing een lp met een opname van dat stuk. Een verbazing die overigens niet echt terecht was, want ik kwam er al gauw achter dat DvoÅ™ák’s Negende symfonie zo’n beetje één van de populairste stukken uit de klassieke muziek is en al bijna ontelbare keren was opgenomen. Maar ja, dat besef had ik toen nog helemaal niet en ik dacht dat het net zo was als met mijn geliefde rockalbums en dat er maar één unieke opname van was.

neuen-welt.jpg

‘Berliner Philharmoniker, dirigent Ferenc Fricsay, Deutsche Grammophon Gesellschaft’ staat er op de hoes. De naam van het orkest en de platenmaatschappij was me al opgevallen op andere lp’s in de bakken. Het waren de jaren van hun dominantie van de klassieke muziekwereld en van dirigent Herbert von Karajan. Op de achterkant zie ik het volgende staan:Symphonie Nr. 9 e-moll op. 95 “Aus Der Neuen Welt” / “From The New World”
1. Adagio – Allegro Molto (10:04)
2. Largo (13:59)
3. Scherzo. Molto Vivace (8:18)
4. Allegro Con Fuoco (12:06)

‘Hmm… vier lange stukken dus die samen één geheel vormen’, was het eerste wat ik dacht. Door dat ik een muzikale achtergrond had als lid van een slagwerkgroep kon ik een beetje kaas maken van die Italiaanse aanduidingen en wist ik dat deel 1 langzaam begint maar later op stoom zal raken en een vlot karakter zal krijgen, deel 2 heel erg traag zal zijn, deel 3 lekker gedreven en vol leven zal zijn en uiteindelijk het slotdeel terug zal keren naar het vlotte tempo van het eerste deel, maar dan wel vol vuur (=con fuoco) zal worden gebracht.


dvorak.jpg

Maar wie is die man Antonín DvoÅ™ák eigenlijk? Ik ontdek op de achterkant van de lp-hoes al snel een toelichting (iets wat dus gebruikelijk is in de klassieke muziek) en lees dat hij een Tsjechische componist is geboren in 1841 en overleden in 1904. Zijn muziek kenmerkte zich door het feit dat hij, net als zoveel componisten uit wat de Romantiek wordt genoemd (1810 – 1910), zich laat inspireren door de volksmuziek van zijn vaderland, in dit geval Tsjechië, en dat vervolgens combineert met de muzikale lessen van zijn illustere voorgangers als Beethoven. “Maar met deze symfonie is wel iets bijzonders aan de hand” lees ik vervolgens want hij is door DvoÅ™ák geschreven in de jaren 1892 – 1895 als hij in de Verenigde Staten werkt als directeur van het Nationaal Conservatorium in New York. “Oké, zou er iets van de Amerikaanse sfeer zijn doorgedrongen in z’n muziek? Snel die lp opzetten maar.’


Melancholische strijkersklanken openen het stuk en een paar eenzame hoorns laten zich gelden. Maar dan denderen de strijkers met volle kracht m’n kamer binnen, hoor ik pauken roffelen en krijgen we een schitterend thema op hoorns, trompetten en trombones voorgeschoteld. Wat gelijk opvalt is dat de melodieën een hoog meezinggehalte hebben en zich gelijk in m’n hoofd nestelen. “Hé, die fluitsolo komt me bekend voor” maar anno 1982 kan ik het niet plaatsen. Maar in 2009 is Wikipedia m’n vriend en lees ik dat het erg lijkt op de spiritual Swing Low, Sweet Chariot. En daar is het eerste teken van een Amerikaanse invloed. En hoewel alle andere thema’s in deze symfonie van de hand zijn van DvoÅ™ák zelf, kan ik er niks anders van maken dan dat het toch een bepaalde Amerikaanse sfeer oproept. Deel 2 is het langzame deel van deze symfonie en roept beelden bij me op van grote Amerikaanse naaldwouden waar de zon zo mooi met een eenzame zonnestraal door het bladerdek schijnt. Maar ja, dat soort bossen zijn hoogstwaarschijnlijk ook te vinden in DvoÅ™ák’s vaderland, dus die associatie komt waarschijnlijk meer omdat we weten waar het stuk geschreven is. Ook hier weer valt de ogenschijnlijke eenvoud van DvoÅ™ák’s melodieën op. Het is niet zo gek eigenlijk dat dit stuk zo populair is gebleven. Deel 3 is een spel van door het orkest stuiterende melodieën die van instrument naar instrument worden overgedragen. Het is ook het meest ‘klassieke’ deel van het stuk. En dan is het tijd voor de finale die als een ware vloedgolf over ons uitstort. Het hoofdthema komt werkelijk in de meest uiteenlopende vormen regelmatig terug en is van een majestueuze kracht die na al die jaren nog steeds indruk op me maakt. DvoÅ™ák schetst een muzikaal portret dat aan de ene kant doordrongen lijkt van die typische optimistische Amerikaans ‘spirit’, maar aan de andere kant ook een gevoel van weemoed, ja heimwee naar zijn vaderland oproept. En dat maakt dit stuk ook gelijk zo ontzettend boeiend.Zoals gesteld zijn er echt onnoemelijk veel opnamen beschikbaar van deze symfonie en dat is ook de reden dat als je het hebt met mensen over klassieke muziek, je ook vaak hoort: ‘Ik weet niet waar ik moet beginnen en er is zoveel keus?’. In mijn geval ben ik er nu jaren later achter gekomen dat deze opname van de Berliner Philharmoniker onder leiding van Ferenc Fricsay erg goed staat aangeschreven. Het mag dan wel een stereo-opname zijn uit 1959 (!), de huidige versie zoals te krijgen op cd in de serie “The Originals” op Deutsche Grammophon klinkt werkelijk als een klok. En is ook nog eens gekoppeld met de compositie Die Moldau (bekend van de Bar-Le-Duc reclame) van BedÅ™ich Smetana en het symfonische gedicht Les Préludes van Franz Liszt. Al met al weet ik nu dat ik met die oorspronkelijke lp opname geen betere start had kunnen maken en waar ik nu 27 jaar na dato nog met volle teugen van kan genieten. Het heeft me overigens ook de waardevolle les geleerd dat een oude opname niet persé mindere kwaliteit hoeft te betekenen en dat juist deze oude opnamen vaak tegen een ontzettend gunstige prijs te verkrijgen zijn.


Aanbevolen opname: 

neuen-welt.jpg

Uitvoerenden: Berliner Philharmoniker, RSO Berlin (Liszt), Ferenc Fricsay (dirigent)
Label (cat.no.): Deutsche Grammophon (463 650-2 GOR).

Bestel rechtstreeks bij NLstore


Bronvermelding:
– Boekwerkje bij Deutsche Grammophon (463 650-2 GOR)
– Wikipedia: http://en.wikipedia.org/wiki/Antonín_DvoÅ™ák
– Youtube link: Berliner Philharmonik olv Claudio Abbado