Op mijn werk zijn veranderingen gaande. Ik had het eerst niet zo door eigenlijk, maar iedereen leek net iets welwillender, vrolijker. Nu gaat dat altijd in golfbewegingen, dus in eerste instantie schreef ik het toe aan de zon die zijn rentree maakte na een periode waarin het onverwacht koel was. Maar de positieve houding bleef, ook toen de regen wederkeerde, en uitingen werden zichtbaarder. Collega’s begonnen elkaar complimenten te geven, terwijl de aanleiding daarvoor soms flinterdun was. Ik voelde me er eerst wat ongemakkelijk onder, maar begon allengs op te warmen voor deze appreciatiecultus.

En toen begon het echt vreemd te worden. Dinsdagochtend arriveerde ik wat later dan gebruikelijk en via de koffieautomaat liep ik naar mijn werkplek. Theo zag me als eerste en hij gaf me een schouderklop en begroette me jovialer dan gebruikelijk. Verbaasd keek ik hem aan. Theo’s gebulder had anderen op mijn komst geattendeerd en een voor een verschenen de bekende gezichten in de deurposten. Iemand klapte, iemand anders applaudisseerde en voor ik het wist ging een ovatie over de gang. Ongemakkelijk keek ik om me heen, zoekend naar een uitweg, maar die was er niet. Door de haag van collega’s – was dit nou een erehaag? –  bereikte ik mijn werkplek, die ik die dag gelukkig niet hoefde te delen. Verbijsterd plofte ik op mijn bureaustoel en na een lange adempauze startte ik mijn ochtendritueel.

Toen ’s middags mijn bijdrage in een overleg luid werd beapplaudisseerd, bekroop me het angstige gevoel dat ik iets gemist had. Er was iets gaande en ik wist niet wat. Ik struinde het intranet af en stuitte toen op een alweer wat ouder bericht. Het was de nieuwe directeur opgevallen dat we elkaar te weinig complimenteerden en vaak enkel op een ander afstapten om te vertellen wat er niet goed gegaan was. En daar moesten we maar eens verandering in brengen. Omdenken. Een positieve benadering. Complimenteren als de nieuwe norm. Positiviteitsbeleid heette dit. En ik was kennelijk de enige die hier nog niet in meeging…

Ik voldeed niet. Ik schoot tekort. Ik gaf mijn collega’s niet voldoende waardering. En wie zei me dat dit alleen voor mijn collega’s gold? Gaf ik buiten mijn werk wel voldoende waardering aan anderen? Waarschijnlijk niet. Maar hoe laat je je waardering blijken? En hoe vaak? Het begon me te duizelen. Doseren is lastig en bovendien erg aan de situatie gebonden. Als muziekliefhebber en frequent concertbezoeker kon ik hierover meepraten. Niets is immers zo stressvol als het applaudisseren voor een muzikant.

Mijn gedachten schoten naar het afgelopen weekend, toen ik drie concerten bezocht: een jazzconcert, een klassiek concert en een progconcert. Drie totaal verschillende concerten met een totaal verschillend applausregime. Het jazzconcert benaderde ons nieuwe beleid het best: na elke solo werd er geklapt, ook als die solo maar twaalf seconden duurde. In het begin vond ik dat wat lachwekkend, maar als snel volgde ik de andere applaudiseerders. Het klassieke concert was hele andere koek: bij een stuk dat uit meerdere delen bestond volgde tussen de delen louter stilte, soms wel een halve minuut, en dat hoewel de muzikanten toch zeer fraai gespeeld hadden. Pas aan het eind van het stuk, als de muzikanten expliciet aangaven dat het erop zat, volgde een lang applaus. En soms verlieten de muzikanten dan het podium om onder hernieuwd applaus te retourneren. Geneigd als ik was om elke pauze tussen stukken te klappen, vergde het enig aanpassingsvermogen, maar al snel volgde ik ook hier braaf de anderen.

Bij het progconcert voelde ik me het meest op mijn gemak. Na elk nummer – of dit nu drie of dertig minuten duurde – volgt applaus en voor tussentijds geklap moeten de muzikanten echt wel heel erg hun best doen. Dit tussentijdse applaus komt dan ook maar zelden voor. Ik dicht mezelf niet al te veel kennis van musiceren toe, dus ook hier volg ik de meute. Was de progliefhebber meer dan anderen wars van hoffelijkheid jegens de muzikanten? Daar was me verder niets van opgevallen, kennelijk was dit gewoon de onderling besproken norm.

Als het geven van applaus aan muzikanten die vaak hun stinkende best doen tegen een kleine beloning, al zo lastig is, hoe moeilijk is het geven van waardering in het echte leven wel niet? Als je niet kunt afwachten tot anderen beginnen te klappen. Als je zelf moet bepalen wanneer iemand bovengemiddeld gepresteerd heeft en wanneer niet. Uitgeput zonk ik ineen. Ik kan dit niet alleen, bedacht ik me, ik heb hulp nodig. Zo’n figuur die ook bij tv-opnamen schijnt te bestaan en die aangeeft wanneer je moet klappen. Je klapt je dan waarschijnlijk een ongeluk, ook voor dingen die je helemaal niet zo bijzonder vindt, maar je hoeft er niet meer bij na te denken. Wel zo prettig, voor mij en voor diegenen die precies de genormeerde dosis applaus verdienen.