Als ik het woord ‘supergroup’ hoor of lees ben ik altijd erg op mijn hoede. Het begrip stak voor het eerst de kop op eind jaren zestig toen leden van Cream en Spencer Davis Group samen Blind Faith vormden. Met wereldtoppers als Steve Winwood, Ginger Baker en Eric Clapton was het begrip wel op zijn plaats. Misschien dat daarna Emerson, Lake & Palmer in de zeventiger en Asia in de tachtiger jaren nog recht hadden op deze titel. Maar daarna…?

Binnen het genre zou ik over de afgelopen twee decennia hooguit Transatlantic nog willen kwalificeren als ‘super’, maar Flying Colors, The Winery Dogs, The Aristocrats, mmm, ik weet het nog zo net niet. Er dient uiteindelijk wel (stabiel) gepresteerd te worden en dat laatste laat nog wel eens te wensen over. Recent diende zich opeens weer een ‘supergroup’ aan, ditmaal gevormd rondom Transatlantic/The Flower Kings frontman Roine Stolt. Toegegeven, met namen als Reingold, Gildenlow, Brislin en Minneman kun je aankomen in kringen van prog fans. Ik vergeet er ongetwijfeld nog een aantal, zoals Sons Of Apollo, of bijna alle bands waarin Mike Portnoy speelt. In elk geval volgens hemzelf.

Hooggespannen verwachtingen, dat is het enige dat dit stigma oproept. En al te vaak worden die verwachtingen niet waargemaakt, helaas. Vaker dan ons lief is, is de band met de hoge lat al weer verleden tijd, als je überhaupt van band kunt spreken. Want Sven speelt zijn gitaarpartijen in vanuit een studio in Oslo, John en Patrick hebben hun ritmepartijen in Berlijn op de computer gezet, Stephen voegt vanuit Londen zijn toetsen toe aan het geheel en vanuit zijn privé-studio in Los Angeles worden de vocalen van William aan het geheel toegevoegd. De bit en bytes vliegen je om de oren, bijna letterlijk. Hoe bedoel je, bandje? Op zijn best een tijdelijk samenwerkingsverband, ingegeven door andere (financiële?) overwegingen. En laten we wel wezen, zelfs de eerste echte ‘supergroup’, het al gememoreerde Blind Faith, heeft maar één werkstuk op zijn naam staan, in dit geval het gelijknamige debuutalbum uit 1969, waarna de band alweer uit elkaar viel. Te veel ego’s bij elkaar. Nog een wonder dat ELP het zolang heeft uitgehouden.

De omschrijving komt vaak van de marketingafdeling van de platenmaatschappij, vooral Inside/Out heeft er een handje van. Ik kan het me wel een beetje indenken: je moet je toch ergens mee onderscheiden in het almaar groter wordende aanbod dat onder de noemer ‘prog’ wordt uitgebracht. En wij ‘progheads’ hebben ook wel iets met namen en technische vaardigheden, al helemaal als er sprake is van een combinatie van beide. Maar laten we tot slot één ding afspreken: tot het moment dat Morse, Stolt, Trewavas en Portnoy weer eens besluiten tot trans-Atlantische samenwerking moet iedereen zijn mond houden over het begrip supergroup. Zou dat niet super zijn?