Interview The Gathering
Interview en tekst: Casper Middelkamp
Het is moeilijk geweest… na het vertrek van Anneke van Giersbergen is de toekomst van The Gathering enige tijd onzeker geweest, maar na verloop van tijd brak de zon weer door. Het negende studioalbum, “The West Pole” ligt inmiddels in de winkels. Drummer Hans Rutten geeft tekst en uitleg.
Ben je tevreden over “The West Pole“?
Jazeker, al zijn er altijd dingen die beter kunnen. Onze doelstelling was om een plaat te maken die levendig, ruig en extravert was en ik denk dat we daar goed in geslaagd zijn.
Voor mij klinkt “The West Pole” muzikaal een beetje als een “best of” van al jullie voorgaande werk.
Dat horen we wel vaker. De plaat is als één geheel bedoeld, maar tegelijkertijd hadden verschillende nummers best op eerdere platen kunnen staan. Zo had Pale Traces best op “Souvenirs” kunnen staan, terwijl The West Pole ook op “Mandylion” gepast had of zelfs op “Always”. Het zou wat flauw zijn om te stellen dat we nu een heel veilige plaat gemaakt hebben, maar het avontuur wordt wel degelijk wat meer gedoseerd opgezocht. Wat dat betreft zijn we voor “Souvenirs” en “Home” veel meer zoekende geweest.
En hebben jullie het toen ook gevonden?
Ach, de reis is soms belangrijker en mooier dan het doel. Zo was bij “Home” al de bedoeling er na “Souvenirs” meer een stevige rockplaat van te maken, maar gaandeweg is het atmosferischer geworden, meer trip-rock. Voor “The West Pole” hebben we daarom ook bewust een andere producer dan Attie Bauw gezocht. We slaan hem als band erg hoog aan, maar we hebben voor deze plaat voor een andere manier van arrangeren gekozen. Zo hebben we voor deze plaat ook besloten weinig gebruik te maken van elektronica. Helemaal verdwenen is Atties geest ook weer niet: in bepaald percussiegebruik hoor je nog steeds de geest van “How To Measure A Planet?” terug.
Wanneer hebben jullie Silje Wergeland, de nieuwe zangeres, ontmoet?
Dat zal voorjaar 2008 geweest zijn. We hebben wat demo’s heen en weer gestuurd en het klikte. Waar we eerst van plan waren om een plaat te maken met verschillende zangers en zangeressen, voelde het bij Silje ineens weer alsof we een echte band waren en dat werkt toch het prettigst.
Demo’s heen en weer sturen… jullie schreven de muziek en Silje de teksten?
Ja, Silje schreef de teksten en de zanglijnen. Dat ging vroeger met Anneke ook al zo en daarvoor met Bart (Smits, red.) ook.
Siljes zangpartijen zijn opgenomen in John Mitchells studio, in de buurt van Londen. Hoe zijn jullie bij hem terechtgekomen?
Doordat Silje iemand kent die weer goed met John bevriend is. Zo kan zij goed met hem werken en dat was eigenlijk het belangrijkst.
Zijn jullie, met zo’n duidelijke doelstelling voor het nieuwe album, nog door andere bands beïnvloed?
Toch wel. We hebben in het verleden vaak meer up-tempo muziek willen maken, maar dat is vaak niet gelukt omdat we het dan zelf te ‘cheesy’ vonden worden. Nee, die nummers hebben de platen vaak ook niet gehaald, maar de wens bleef. Bands als The Arcade Fire en Doves slaagden er beter in, dus voor de nieuwe plaat hebben we de arrangementen daarvan eens wat beter beluisterd. De uitdaging blijft toch om je invloeden zo om te buigen dat je er wel iets van jezelf van maakt. Zo zijn we Treasure begonnen als een vrij traag nummer, een beetje in Sigur Rós-traditie. Met een, zeg maar, gebroken drumbeat ontwikkelde het zich echter tot iets heel anders, iets een beetje in funk- of zelfs discotraditie.The Arcade Fire en Doves. Dat klinkt wel als een logische voortzetting van vroeger bijvoorbeeld Slowdive. Vroeger luisteren we inderdaad veel naar Slowdive, shoegazebands en bands van het 4AD-label (Cocteau Twins, Dead Can Dance, etc. red.). Daar speelde eigenlijk het omgekeerde: we zochten als gothic metalband een manier om onze horizon te verbreden. Maar diezelfde zoektocht hebben wel meer bands doorgemaakt: Anathema, Tiamat, Celtic Frost en Voivod bijvoorbeeld. Met dat soort bands, die een vorm van ‘fusion’ of ‘crossover’ bedrijven voelen we ons meer verbonden dan met bands die maar klakkeloos wat naspelen.Allemaal mooie namen, maar beslist niet allemaal gemeengoed op een site als Progwereld. Nu zijn er de laatste tijd diverse overduidelijke progbands geweest die zich in allerlei bochten wrongen om toch vooral niet dat label “progrock” opgeplakt te krijgen. Heeft dit ook gegolden voor The Gathering, immers een progressieve rockband in een wat ruimer perspectief?De progscene werd op een gegeven moment behoorlijk oubollig, maar tegelijkertijd vind ik het ook wel weer een sympathieke gemeenschap, waarin mensen intens met hun liefde voor muziek bezig zijn. Als ik dat vergelijk met de gothic metal scene, dan ligt daarin de nadruk toch wat meer op het uiterlijke vertoon, terwijl het muzikaal een behoorlijk doodlopende weg was, voor ons althans. Wat dat betreft biedt progrock meer mogelijkheden, denk ik.
Betekent dat dat na “Nighttime Birds” jullie weg doodgelopen was, of is dat meer hineininterpretatie?
Nee, we vonden indertijd ook al dat we eigenlijk net op tijd weg waren.Maar de demo’s voor “Nighttime Birds”, met Eroc (Grobschnitt), die waren toch juist al veel verder van die gothic metal verwijderd?Klopt. Ja, zo kan het gaan he… toen we onze demo’s klaar hadden, boog de toenmalige producer zich erover en uiteindelijk klonk het materiaal veel meer naar “Mandylion” dan ons toen lief was. Dat is ook de reden dat “How To Measure A Planet?” indertijd zo anders klonk: de wens tot verandering bestond al langer.
Heb je als drummer nog bepaalde grote voorbeelden?Van oudsher Neil Peart, maar ook Stewart Copeland. Dat virtuoze is leuk, maar zelf ben ik meer beïnvloed door meer minimalistische drummers, zoals Orri Páll Dýrason van Sigur Rós bijvoorbeeld. Dat hoor je op “Home” en “The West Pole” wel terug. Dat geluid past onze band ook beter: geen ’telefoonnummers’ á la YYZ, maar een functionele beat die een nummer draagt.
Dat geldt toch eigenlijk voor de hele band?
Klopt. Dat maakt de muziek ogenschijnlijk ook simpel, maar ik denk dat we er toch wel in slagen een heel eigen geluid neer te zetten.Het hoge woord is er toch uit: Neil Peart. Interviewer en geïnterviewde babbelen een tijdje gezellig over hoe geweldig Rush wel niet was (en is), over hoe de hele band (oké, de een wat meer dan de ander) dat toch wel vindt, over hoe de drie Canadezen ook continu met succes hun horizon verbreedden, etc. Van Neil Peart als (telefoon)drummer komen we uit bij Neil Peart als tekstschrijver.Daar ben ik toch niet altijd even enthousiast over. Van zo’n nummer als Nobody’s Hero gaan mijn haren bijvoorbeeld recht overeind staan. Op een bepaalde manier van The Trees ook trouwens. Oke, het is een aardige metafoor, maar ik geloof dat metaforen bij mij nooit zo werken.
Wat vind je van jullie eigen teksten?
Ik denk dat Silje heel vrouwelijke teksten schrijft: niet metaforisch, maar wel enigszins cryptisch. Poëtisch en vooral ook persoonlijk. Maar goed, dat gold voor Anneke ook en voor Bart nog meer.
Je refereerde al een paar keer expliciet aan Bart Smits en aan het album “Always”. Ik neem aan om iets van trots op die plaat te benadrukken?
Ik ben inderdaad nog steeds trots op die plaat. Iets met dat enthousiasme, met een gemiddelde leeftijd van zeventien jaar in de band, maken we nu ook gewoon niet meer. Misschien klinkt de plaat nu wat… simpel… vervelend woord is dat toch… maar je moet het ook in zijn tijd zien. De plaat was toen erg vernieuwend en ik mag hem zelf nu nog steeds graag horen.
Ik vroeg me al af hoe vaak muzikanten hun eigen cd’s nog terugluisteren.
Dat gebeurt toch nog wel met enige regelmaat: soms een enkel nummer, soms een plaat in zijn geheel. Alleen ga ik me dan bijvoorbeeld bij “Nighttime Birds” ergeren aan de gothic productie en bij “if_then_else” aan het drumgeluid. Al met al vind ik “How to Measure a Planet?” nog steeds onze meest geslaagde plaat. De beste songs, het beste geluid, daar is toen echt alles samengekomen.
Voel je dan nooit de neiging een plaat als “if_then_else” opnieuw op te nemen?
Nee. Dat zie je heel soms bij andere bands wel gebeuren, maar ik vind het er eigenlijk nooit op vooruitgaan. Het is toch een soort geschiedvervalsing.
En dat is dat. Twintig jaar na de oprichting, langs ups en downs, lijkt tevredenheid te overheersen. Wat nu? Wil Hans nog iets kwijt aan de lezers? Dat ze allemaal “The West Pole” moeten kopen bijvoorbeeld?
Nou, ik zou hem eerst beluisteren…
Toch ook weer bescheiden. Oké, dan schrijf ik het zelf wel!