Land: Groot Britannië
Stijl: Progressieve rock
Actief sinds: 1967
Eerste druk: 07-06-2009
Eindredactie: Frans Schmidt
Ofschoon het natuurlijk een beetje onzinnig is om het begin van een willekeurige muziekstroming aan een bepaalde band of album op te hangen, mag King Crimson toch met deze, wat mij betreft, ietwat dwaze eer gaan strijken. Weliswaar zijn er in de muziekgeschiedenis hier en daar vroege(re) vingerwijzingen in de richting van progressieve rock terug te vinden, maar de band weet enkele van deze hints voor het eerst in één album onder te brengen. De plaat wordt dan ook met name om die reden als het eerste progressieve rockalbum gezien.
Als een van de weinige bands van zijn generatie is King Crimson bovendien vrijwel voortdurend toonaangevend en grensverleggend. Hoewel de band tijdens zijn bewogen carrière maar liefst negentien muzikanten en twee tekstschrijvers verslijt is King Crimson vandaag de dag een van de weinige grondleggers van dit muziekgenre waarvan de muziek nog altijd van wezenlijk belang is. Het is wellicht om die reden dat dit Engelse ensemble uitgroeit tot een van de meest gerespecteerde en invloedrijke bands uit de geschiedenis van de progressieve rock…
Wanneer in augustus 1967 Michael (drums, percussie en zang) en zijn broer Peter Giles (basgitaar), een advertentie in een muziekblad voor een organist/zanger plaatsen, reageert een gitarist die niet zingt. Het duo neemt met Robert Fripp in het voorjaar van 1968 zijn debuut op, dat even later als “The Cheerful Insanity Of Giles, Giles And Fripp” in de winkels ligt. Ondanks dat de plaat nauwelijks wordt opgemerkt, komen Ian McDonald (fluit, klarinet, saxofoon en toetsen) en voormalig Fairport Convention-zangeres Judy Dyble de band in de herfst van dat jaar versterken.
Nadat even later Judy Dyble en Peter Giles opstappen, richt het achtergebleven trio eind november met Greg Lake (basgitaar en zang) en tekstschrijver Peter Sinfield een nieuwe band op. Omdat de band voor het eerst op 13 januari 1969 in deze samenstelling samenkomt, wordt dit veelal gezien als het werkelijke begin van de band. Wanneer het ensemble even later een gloednieuwe Mellotron aanschaft om een ongehoorde, huiveringwekkende vorm van orkestrale rock in het leven te roepen, komt Sinfield met de naam King Crimson, een synoniem voor Beëlzebub (de vorst van de demonen), op de proppen.
Ofschoon de band al op 9 april van dat jaar zijn debuut op het podium beleeft, breekt King Crimson pas daadwerkelijk naar het grote publiek door wanneer het ensemble op 5 juli 1969 optreedt in het voorprogramma van The Rolling Stones in Hyde Park, Londen. Inmiddels zijn de opnamesessies voor het debuutalbum al in volle gang en op 10 oktober 1969 ligt “In The Court Of The Crimson King” in de platenwinkel. Omdat de band op dit album niet slechts een Mellotron gebruikt, maar bovenal ook binnen het rockidioom meerdere muzikale grenzen verlegt, wordt het begin van een geheel nieuwe, experimentele muziekstroming dikwijls aan King Crimson toegeschreven. Het debuut wordt dan ook als één van de meest invloedrijke platen binnen deze progressieve rockwereld gezien.
Desalniettemin stappen Michael Giles en Ian McDonald eind 1969 uit de band en kondigt Greg Lake aan te vertrekken om met Keith Emerson en Carl Palmer een nieuwe band op te richten. Toch zijn Giles en Lake nog te horen op “In The Wake Of Poseidon“, dat Robert Fripp en Peter Sinfield samen met gastmuzikanten Mel Collins (fluit en saxofoon), Peter Giles (basgitaar), Gordon Haskell (zang) en Keith Tippett (piano) opnemen. Het tweede album verschijnt op 15 mei 1970 en wordt vaak kleinerend als een zwakke kopie van het legendarische debuut afgedaan.
Korte tijd later worden Mel Collins en Gordon Haskell samen met drummer Andy McCulloch bij de band gehaald. Met Robert Fripp en Peter Sinfield en met Jon Anderson (zang), Mark Charig (kornet), Nick Evans (trombone), Robin Miller (hobo) en Keith Tippett (piano) neemt dit drietal in de herfst van 1970 “Lizard” op. Nog voor deze sterk door jazz en klassiek beïnvloede plaat in december 1970 in de winkels ligt, zijn Haskell en McCulloch echter alweer vertrokken, zodat Collins, Fripp en Sinfield andermaal op zoek moeten naar nieuw personeel.
Het is misschien om die reden dat het trio pas in de herfst van het volgende jaar samen met zanger Boz Burrell en drummer Ian Wallace de studio in duikt. Omdat bassist John Wetton een uitnodiging om bij de band te komen vooralsnog afslaat, wordt Burrell tot bassist omgeschoold. Op de nieuwe plaat werkt King Crimson samen met oudgedienden Mark Charig, Robin Miller en Keith Tippett en nieuwkomers Paulina Lucas (zang) en Harry Miller (contrabas). “Islands” verschijnt in december 1971, maar wordt niet door iedereen even bejubeld. Teleurgesteld door deze gemengde reacties, stapt Peter Sinfield eind dat jaar uit de band, zodat Robert Fripp als het enige originele bandlid overblijft. Kort na een tournee door de Verenigde Staten, begin 1972, heft hij echter de band op…
Toch blaast de eigenzinnige Fripp al in juli van dat jaar de band weer nieuw leven in. Samen met Bill Bruford (drums), David Cross (viool, altviool, Mellotron, fluit en piano), Jamie Muir (percussie) en John Wetton (basgitaar, piano en zang) brengt hij namelijk één van de meest invloedrijke incarnaties van King Crimson op de been. Omdat Peter Sinfield zijn diensten nu aan Emerson, Lake And Palmer aanbiedt, wordt tekstschrijver Richard Palmer-James (Supertramp) bij de band gehaald.
Het debuut van deze bezetting, “Larks’ Tongues In Aspic“, ligt op 23 maart 1973 in de platenwinkel. De plaat staat tegenwoordig te boek voor zijn baanbrekende benadering, die een even significante als indrukwekkende metamorfose in het geluid van de band teweegbrengt. Na de opnamen verlaat Jamie Muir echter King Crimson, maar dat weerhoudt de rest van de band niet om even later toch op tournee te gaan. Het nieuwe album, “Starless And Bible Black“, dat voor een deel uit opnamen van deze tournee bestaat, ziet vervolgens op 29 maart 1974 het levenslicht.
Tijdens de tournee door Europa en de Verenigde Staten stapt David Cross uit de band, omdat hij van mening is dat zijn vioolspel nauwelijks op het podium te horen is. Samen met oudgedienden Marc Charig (kornet), Mel Collins (sopraansaxofoon), Ian McDonald (altsaxofoon) en Robin Miller (hobo), is hij echter nog wel te horen op het nieuwe album dat het achtergebleven trio in de zomer van 1974 opneemt. Ofschoon “Red” tegenwoordig dikwijls bewierookt wordt, zijn de verkoopcijfers ronduit dramatisch en het album wordt dan ook gezien als het eindpunt van deze bezetting. Nog voor het verschijnen van deze plaat, in november 1974, trekt Fripp immers al op 25 september andermaal de stekker uit de band…
Een periode van stilte volgt totdat Fripp tegen het einde van de jaren zeventig weer van zich laat horen. Na wat sessie- en produceerwerk (onder andere David Bowie, Peter Gabriel, Peter Hammill en Talking Heads), maakt hij in 1979 de soloplaat “Exposure”, dat als blauwdruk gezien kan worden voor het latere werk van King Crimson. Toch is de gitarist vooralsnog niet van plan om zijn oude band nu al uit de mottenballen te halen, want in het voorjaar van 1981 richt hij met Adrian Belew (gitaar en zang), oudgediende Bill Bruford en Tony Levin (basgitaar) de nieuwe band Discipline op. Na enkele optredens onder deze naam, doopt Fripp de band even later toch om tot King Crimson, waarmee hij het startsein geeft van een nieuwe periode in de geschiedenis van de band.
Het debuutalbum van deze incarnatie verschijnt in september 1981 en wordt “Discipline” genoemd. Omdat de band hier als vanouds enkele muzikale grenzen verlegt, wordt King Crimson herhaaldelijk genoemd als de enige van belang zijnde progressieve rockband uit de klassieke periode. De opvolger “Beat” ligt op 18 juni 1982 in de platenwinkels. Hoewel de opnamen gepaard gaan met enkele fikse meningsverschillen tussen Belew en Fripp, is dit pas de eerste plaat met precies dezelfde bezetting als de vorige.
De opnamen voor een nieuw album starten begin 1983, maar zodra de vier heren weer in de studio zitten, is er weer ruzie in de tent. Aangezien zijn rol binnen de band steeds groter wordt, is Belew immers niet langer tevreden over zijn royalty’s. Andermaal dreigt King Crimson uit elkaar te vallen, maar eind dat jaar steekt het kwartet alsnog de koppen bij elkaar. “Three Of A Perfect Pair” wordt op 27 maart 1984 uitgebracht en blijkt uiteindelijk toch de zwanenzang voor deze bezetting. Na een tournee maakt Fripp immers wederom een einde aan de band…
Na een nieuwe periode van langdurige inactiviteit, proberen Adrian Belew en Robert Fripp in 1991 de band weer op poten te zetten. Omdat dit echter mislukt, acht de gitarist pas in het voorjaar van 1994 de tijd opnieuw rijp om King Crimson daadwerkelijk uit de kast te halen. De van de jaren tachtig bekende bezetting wordt nu uitgebreid met bassist Trey Gunn en drummer Pat Mastellotto. Dit zogenaamde dubbeltrio met twee bassisten, twee drummers en twee gitaristen debuteert nog datzelfde jaar met de ep “Vrooom”, dat op 25 april 1995 gevolgd wordt door “Thrak“. Deze superbezetting is evenwel geen lang leven beschoren, want vanaf halfweg 1997 besluit de band om zich op te delen in kleinere subgroepen genaamd ProjeKcts.
Na onder deze verzamelnaam in allerlei bezettingen, vaak hevig geïmproviseerde, muziek te hebben gemaakt, houden Bill Bruford en Tony Levin het even later voor gezien. Het achtergebleven kwartet brengt vervolgens op 23 mei 2000 “The ConstruKction Of Light” uit, dat op enkele vinnige kritieken kan rekenen. Nochtans gaat het kwartet even later, als voorprogramma van Tool, op tournee en op 8 oktober 2002 verschijnt de ep “Happy With What You Have To Be Happy With”. Deze dient als een voorproefje voor het nieuwe album, dat op 4 maart 2003 in de winkels ligt.
Na het verschijnen van “The Power To Believe” gaat de band wederom op tournee, maar tegen het einde van dat jaar kondigt Trey Gunn zijn vertrek aan. Met Tony Levin als zijn vervanger verdwijnt de band begin 2004 in de studio, maar deze sessies resulteren echter vooralsnog niet in een nieuw album. Nadat Adrian Belew en Robert Fripp in 2006 kortstondig het voorprogramma van Porcupine Tree verzorgen, wordt eind 2007 een nieuwe incarnatie van de band bekend gemaakt. Met drummer Gavin Harrison (Porcupine Tree) start het kwartet vervolgens in augustus 2008 met een korte tour als voorbereiding voor de festiviteiten naar aanleiding van het veertigjarige bestaan van King Crimson in 2009.
Edoch… Op het bericht na dat Steven Wilson de hele catalogus van de band in 5.1 mixt, blijft het in 2009 echter vooralsnog angstvallig stil rond de protagonisten van dit relaas. Maar met de band weet je het natuurlijk nooit. Robert Fripp verwoordde deze grilligheid ooit als volgt: “King Crimson is, as always, more a way of doing things. When there is nothing to be done, nothing is done: Crimson disappears. When there is music to be played, Crimson reappears. If all of life were this simple”.