|
Genesis Mk. I + II
Halverwege de jaren zestig gonst het van muzikale activiteit in de ‘Charterhouse’, een ietwat elitaire kostschool in het Engelse Surrey. Peter Gabriel en Tony Banks formeren The Garden Wall, terwijl collega-studenten Mike Rutherford en Anthony Phillips hun muzikale aspiraties via Anon vorm proberen te geven. Het duurt niet lang voor het viertal de krachten bundelt en met drummer Chris Stewart in de gelederen, wordt als The New Anon een zestal nummers opgenomen. Producer Jonathan King, niet toevallig eveneens een Charterhouse product, neemt de groep onder zijn hoede en stuurt ze de studio in voor verdere opnames. De eerste singles The Silent Sun en A Winter’s Tale breken weinig potten en net voor de groep aan de opname van een eerste langspeelplaat begint, wordt Stewart vervangen door Jonathan Silver. King drukt nadrukkelijk zijn stempel op het debuut en gooit er flink wat strijkers tegenaan, in een poging om de groep (intussen door King tot Genesis omgedoopt) in een soort The Moody Blues II om te toveren. “From Genesis To Revelation” (1969) heet de eersteling en een gebrekkige marketing zorgt ervoor dat de plaat meestal tussen de religieus getinte muziek terechtkomt. De groep wil deze kater snel doorspoelen en probeert een meer professionele koers te varen. Exit King en Silver, welke laatste vervangen wordt door John Mayhew.
Maanden van hard werken en een contract met het Charisma label vormen de prelude tot de tweede lp, “Trespass”, die begin 1970 uitgebracht wordt. De stijlbreuk met het debuut is frappant en deze plaat toont meteen waartoe de nog steeds erg jonge muzikanten (ze zijn op dat ogenblik nog geen twintig) in staat zijn: uitgesponnen, fraai gearrangeerde composities afgewisseld met kortere, in hoofdzaak akoestische songs, die het geheel een pastoraal stempel geven. Voor John Mayhew zit de dienst er vrijwel meteen op en ook Anthony Phillips, die teveel last ondervindt van podiumangst, houdt het voor bekeken. De ultieme line-up van Genesis krijgt door het aantrekken van drummer Phil Collins en gitarist Steve Hackett vaste vorm en dat vertaalt zich meteen in een wat hardere, meer energieke sound. “Nursery Crime” (1971) levert hiervan het bewijs en zorgt gelijk voor enkele klassiekers als The Musical Box en The Fountain Of Salmacis. Live voegt de theatrale aanpak van frontman Peter Gabriel een extra dimensie aan de complexe songs toe. De definitieve doorbraak van de groep lijkt enkel een kwestie van tijd en wanneer voorganger “Trespass” zowel in Italië als in België redelijk succesvol blijkt, is de trein goed vertrokken.
In 1972 verschijnt “Foxtrot”, een plaat die de status van de band meer dan bevestigt en tevens met het epische Supper’s Ready misschien wel de ultieme Genesissong herbergt. Dankzij de ingenieus complexe structuur, het schijnbaar speelse samenspel van melodie en ritme en de geraffineerde arrangementen, weet het nummer zich in geen tijd tot absolute favoriet bij de fans te profileren. Artistiek gezien is Foxtrot een topper en ook de live reputatie van de band begint astronomische proporties aan te nemen. Reden genoeg voor de release van een eerste live album, dat in 1973 als “Genesis Live” de wereld ingestuurd wordt. Datzelfde jaar trekt Genesis de opgaande lijn door met “Selling England By The Pound”, dat zowaar een eerste, weliswaar bescheiden hitje oplevert : I Know What I Like (in your wardrobe). Collins ontpopt zich eveneens voor het eerst als zanger, op het nogal melige More Fool Me, een nummer dat bleekjes uitvalt naast raspaardjes als The Cinema Show en Firth Of Fifth.
In 1974 verschijnt het allereerste dubbelalbum, het in artistiek opzicht meest interessante Genesis product tot dan toe: “The Lamb Lies Down On Broadway”. Gabriel’s worsteling met zichzelf vormt de leidraad op het album, dat een geheel nieuw en revolutionair geluid laat horen. Wat menig fan dan al vreest, wordt het daaropvolgende jaar bewaarheid: de beperkingen die het groepsleven met zich meebrengen, doen Peter Gabriel besluiten voortaan als solo artiest door het leven te gaan. Het nieuws komt alsnog hard aan bij de fans, die het voortbestaan van de band in vraag stellen.
Genesis Mk. III
De groep schuift Collins naar voren als nieuwe frontman en zal voor de live optredens een beroep doen op de gerenommeerde drummers Chester Thompson en Bill Bruford. “A Trick Of The Tail” (1976) wordt erg gunstig onthaald en Collins wordt vrijwel meteen aanvaard als nieuwe zanger. Ondanks het wegvallen van de theatrale omkadering, blijft de groep ook live nog op bijzonder veel bijval te kunnen rekenen.
“Wind & Wuthering” (1977) moet nauwelijks onderdoen voor zijn voorganger, maar het in geluidstechnisch opzicht ronduit verbluffende “Seconds Out” (1977) wordt het laatste wapenfeit van Steve Hackett, die met dit dubbel live album evenwel een prachtige erfenis achterlaat. Deze artistieke aderlating én de langzaam veranderende tijden in het rocklandschap nopen de groep tot een koerswijziging.
Meer info: zie ProgArchief Biografie : Steve Hackett
Genesis Mk. IV
In 1978 wordt het meer popgerichte en qua titel erg toepasselijke “And Then There Were Three” op de mensheid losgelaten. Kortere songs, minder complexe structuren en de wat softe ondertoon karakteriseren deze nieuwe plaat, maar dankzij de hit Follow You, Follow Me blijft de schade enigszins beperkt. De drie overgebleven leden maken van de gelegenheid gebruik om solomateriaal uit te brengen maar enkel Collins opteert voor een heel ander dan het vertrouwde Genesis geluid.
Punk en New Wave vieren eind jaren zeventig en begin jaren tachtig hoogtij en in een steeds vijandigere omgeving dient het drietal zich in 1980 weer aan met nieuw platenwerk: “Duke”. Typerend voor ‘le nouveau Genesis’ zijn de uitgesproken commercieel getinte popsongs, die vooral lijken aan te knopen met het eclatante succes van Collins’ debuutplaat. De Duke suite, die nagenoeg een hele plaatkant had moeten beslaan, wordt in mootjes gehakt om het commerciële succes van de plaat niet te hypothekeren. De voor symfonische rock gouden jaren zeventig worden zodoende symbolisch ten grave gedragen, maar het zal de band worst wezen: de verkoopcijfers zitten in de lift en de hits volgen elkaar in sneltempo op. “Abacab” (1981), “Three Sides Live” (1982), “Genesis” (1983) en “Invisible Touch” (1986) doen het in de UK maar vooral in de USA uitstekend en Genesis ontpopt zich gaandeweg tot een succesvolle en performante stadionrockband. Hoewel de fans van het eerste uur massaal lijken af te haken, blijkt de popgerichte aanpak van de groep heel wat nieuwe fans aan te lokken. Het onevenwicht tussen de gladcommerciële songs en de iets conservatievere, meer symfonische rocknummers kan evenwel niet verhullen dat de groep aan chronisch artistieke armoede begint te lijden. Veel fans betreuren de al te grote impact van Phil Collins, die zich in de jaren tachtig als een uiterst succesvol solo artiest en producer weet te vestigen.
Na enkele jaren van relatieve stilte, brengt de groep in 1991 “We Can’t Dance” uit, een plaat die weinig verschilt van het werk uit de jaren tachtig. Grappige videoclips moeten de groep een minder ernstig imago bezorgen, een carrièrezet die met Land Of Confusion (1986) al ingeluid was. Na een lange en succesvolle wereldtournee last de groep een adempauze in, die begin 1996 abrupt onderbroken wordt door het nieuws dat Collins niet langer deel uitmaakt van Genesis.
Genesis Mk. V
Banks en Rutherford zoeken en vinden een nieuwe zanger, de van Stiltskin bekende Ray Wilson. Met hem maken ze “Calling All Stations” (1997) en lijken opnieuw te willen aanknopen met het betere werk van eind jaren zeventig. De cd flopt in alle opzichten en ook de concertgangers laten het massaal afweten: sein om Wilson de laan uit de sturen en de groep aan de mottenballen toe te vertrouwen. Hoewel er nooit een officieel bericht gekomen is over het definitieve einde van de band, blijft het angstvallig stil in het Genesis kamp, ondanks frequente geruchten als zou een reünie nakend zijn. Een stilte die in oktober 2006 door Phil Collins word verbroken in een bericht waar in hij bekend maakt dat er in 2007 een toernee zal zijn van de jaren 80 Genesis bezetting: Tony Banks, Phil Collins, Mike Rutherford.
Discografie (selectief = alle studioalbums)
Album: From Genesis To Revelation Label: Decca Jaar: 1969Voor recensie klik hier |
|
Album: Trespass Label: Charisma Jaar: 1970Voor recensie klik hier |
|
Album: Nursery Cryme Label: Charisma Jaar: 1971Voor recensie klik hier |
|
Album: Foxtrot Label: Charisma Jaar: 1972Voor recensie klik hier |
|
Album: Selling England By The Pound Label: Charisma Jaar: 1973Voor recensie klik hier |
|
Album: The Lamb Lies Down On Broadway Label: Charisma Jaar: 1974Voor recensie klik hier |
|
Album: A Trick Of The Tail Label: Charisma Jaar: 1976Voor recensie klik hier |
|
Album: Wind And Wuthering Label: Charisma Jaar: 1976 (december)Voor recensie klik hier |
|
Album: …And ThenThere Were Three Label: Charisma Jaar: 1978Voor recensie klik hier |
|
Album: Duke Label: Charisma Jaar: 1980Voor recensie klik hier |
|
Album: Abacab Label: Charisma Jaar: 1981Voor recensie klik hier |
|
Album: Genesis Label: Virgin Jaar: 1983Voor recensie klik hier |
|
Album: Invisible Touch Label: Virgin Jaar: 1986Voor recensie klik hier |
|
Album: We Can’t Dance Label: Virgin Jaar: 1991Voor recensie klik hier |
|
Album: Calling All Stations Label: Virgin Jaar: 1997Voor recensie klik hier |