Tekst: Wouter Bessels

gentle_giant2.jpg

Gentle Giant is een typisch Engels klinkende groep die nooit op grote schaal doorbreekt, maar met name begin jaren negentig van grote invloed is geweest op de nieuwe generatie progressieve bands die het ‘genre’ nieuw leven inblazen. De aantrekkingskracht van de muziek ligt enerzijds in onregelmatige maatsoorten en complexe songstructuren en anderzijds in de glasheldere meerstemmige zang (door vijf zangers) en samenspel op hoog niveau. Complex en onregelmatig is ook de geschiedenis van de groep, evenals zijn discografie: platen verschijnen wereldwijd bij uiteenlopende labels en zijn jarenlang moeilijk verkrijgbaar. Mede om die reden blijft Gentle Giant één van de best bewaarde geheimen in de progressieve muziek.De oorsprong van de groep ligt in de tweede helft van de jaren zestig, wanneer de broers Derek (zang, blazers), Ray (bas) en Phil Shulman (zang, blazers) deel uitmaken van Simon Dupree and the Big Sound. Een band die afgezien van een kleine hit (Kites) geen noemenswaardige successen behaalt. Als de groep in 1969 uiteenvalt, richten de Shulmans begin 1970 Gentle Giant op. Een nieuw decennium: tijd voor een nieuwe band. De dan 19-jarige gitarist Gary Green komt uit de blues en speelt ook fluit en percussie. Martin Smith wordt gevraagd als drummer en toetsenist Kerry Minnear is net afgestudeerd aan het Royal College of Music in Londen, waar hij zich heeft gespecialiseerd in compositieleer. Het dan pas opgerichte platenlabel Vertigo contracteert de groep en onder leiding van producer Tony Visconti (o.a. T-Rex, David Bowie) worden twee platen opgenomen. Het eerste, titelloze album klinkt veelbelovend, maar ook druk en enigszins richtingloos. Tussen het stevig rockende geluid door klinken al de eerste experimenten. Duidelijk is dat de kiem wordt gelegd voor het latere werk; dat geldt ook voor het tweede album “Acquiering the Taste”, waarop de opnamekwaliteit is verbeterd. Met name Minnear laat horen waartoe hij in staat is. Daarnaast worden de rollen in de groep steeds duidelijker: het materiaal wordt voornamelijk geschreven door Minnear en Ray Shulman, daarbij vaak geholpen door Derek Shulman. Zangpartijen worden afgewisseld door Derek en Phil, die respectievelijk een stevig en breekbaar stemgeluid hebben. Minstens zo opvallend is de melodieuze zang van Minnear, die wordt gespaard voor de studio-opnamen, aangezien hij vindt dat zijn stem tijdens optredens niet goed tot zijn recht komt (en bij die gelegenheden wordt vervangen door de twee Shulmans). Qua instrumentatie is Gentle Giant inmiddels uitgegroeid tot een ware duiventil: onderling wisselen de bandleden ruim veertig instrumenten af. Zo speelt Green naast gitaar ook mandoline, Ray Shulman wisselt bas met viool en grijpt Minnear naast toetsen en vibrafoon ook de cello. Tijdens optredens leidt dat tot spectaculaire taferelen – soms in sneltreinvaart – zodat de band uitgroeit tot een live act van formaat.

gentlegiant1.jpg

Hoogtijdagen
Smith kan de snelle ontwikkelingen onder aanvoering van Minnear en Phil Shulman moeilijk bijbenen en verlaat de groep eind 1971 vlak voor de opnames van het derde album “Three Friends” na een conflict met laatstgenoemde. Zijn opvolger is Malcolm Mortimore. Het door de groep zelf geproduceerde conceptalbum is wederom een enorme stap vooruit in creativiteit. Een definitieve doorbraak ligt in het verschiet. Voor Mortimore is het avontuur afgelopen, als hij vlak na het uitkomen van het album betrokken raakt bij een motorongeluk. John Weathers wordt in eerste instantie als invaldrummer aangetrokken, maar gezien de langdurige revalidatie van Mortimore en het feit dat Weathers ook gitaar speelt en goed kan zingen, wordt hij vast bandlid. Met zijn komst bestaat de groep uit louter multi-instrumentalisten en zijn stevige drumgeluid drukt een enorme stempel op “Octopus”, dat eind 1972 uitkomt en gestoken is in een hoes van Roger Dean (met uitzondering van de Amerikaanse uitgave). De tournees worden langer, zo toert de groep in Amerika met Focus, Black Sabbath en later met King Crimson, maar nog altijd staat Gentle Giant niet op zijn hoogtepunt. Uiteindelijk geeft Phil Shulman er in dat jaar de brui aan; hij kan werk en privéleven door het vele toeren niet meer combineren en zegt de muziek vaarwel. Als vijftal maakt de groep in 1973 het inmiddels klassieke “In a Glass House”, de eerste van een trilogie mijlpalen. De plaat komt uit op het WWA-label en is pas bij de cd-release in 2005 officieel in Amerika verkrijgbaar. Muzikaal laat de plaat alle uithoeken van de groep horen; de traditionele rock met soms ongrijpbare breaks en solo’s wordt probleemloos afgewisseld met de bijna middeleeuws klinkende folk waarin de krachtige zang en sterke melodieën opvallend blijven. Het samenspel is strak en van ongekend hoog niveau. Op het spannende “The Power and the Glory” wordt weer flink geëxperimenteerd, maar als geheel is het conceptalbum geen grote stap vooruit. Dat realiseert de groep zich ook en komt op “Free Hand” tot een meer gepolijst en toegankelijk geluid. Ook tekstueel is de plaat interessant, die handelt over verbroken relaties, zowel persoonlijk als zakelijk, maar de complexe muziek blijft toch de boventoon voeren. “Free Hand” is het visitekaartje van Green en Minnear en komt zelfs in de Amerikaanse Billboard-lijst op nummer 26 terecht. In Europa blijft de groep jarenlang een constant aantal platen verkopen aan liefhebbers, die ook de inmiddels legendarische optredens van de band blijven bezoeken. Een staalkaart van die concerten biedt het live album “Playing the Fool” uit 1976, waarop te horen is dat de groep blijft stoeien met arrangementen en een arsenaal aan instrumenten.


Uitgeblust
Met het uitkomen van “Interview” maakt Gentle Giant in 1976 voor het eerst in zijn bestaan een knieval naar de commercie. Derek Shulman, die op dat moment ook manager van de band is, geeft jaren later toe dat de groep ten tijde van dit album creatief uitgeblust raakt. Opvolgers “The Missing Piece” uit 1977 (opgenomen in de Relight Studio in Hilvarenbeek) en “Giant for a Day” uit 1978 zijn nog slechts sporadisch gevuld met de oorspronkelijke, scherpe en typische Gentle Giant-sound. De groepsleden raken gedesillusioneerd en vertrekken in 1979 in allerijl naar Amerika, waar het laatste album “Civilian” wordt opgenomen. Deze laatste plaat – een poging om een hit-album te schrijven – laat een uiteenvallende groep horen. Het duurt niet lang voordat de bandleden in de loop van 1980 geruisloos uit elkaar gaan. Derek Shulman gaat aan de slag als A&R (Artist & Repertoire)-manager bij Polygram (het latere Universal) en Atco Records, waarvoor hij onder meer Dream Theater contracteert. Na een korte loopbaan als president directeur bij Roadrunner Records, richt hij zijn eigen DRT Entertainment op. Ray Shulman legt zich toe op productiewerk, het maken van filmmuziek en het schrijven van soundtracks voor games. Ook doet hij de technische productie voor dvd’s van Genesis (de boxen met heruitgaven die vanaf 2007 verschijnen) en Queen. Gary Green blijft in Amerika en speelt in uiteenlopende groepen. John Weathers drumt jarenlang bij Man, maar krijgt in de loop der jaren steeds meer fysieke problemen waardoor zijn drumwerk minder wordt. Ook Kerry Minnear blijft vanaf de jaren tachtig actief als muzikant en schrijver en zorgt met zijn bedrijf Alucard voor het zakelijke voortbestaan van het instituut Gentle Giant.

gentlegiant3.jpg

Naschrift
Pas een jaar of tien jaar na het uiteenvallen van de groep laait de belangstelling voor de band plotsklaps weer op. Regelmatig wordt Gentle Giant genoemd als inspiratiebron van progbands, waarvan Spocks’ Beard, Echolyn, Isildurs Bane en later The Mars Volta en Beardfish de meest bekende zijn. Van eigen bodem laat vooral Lady Lake zich sinds de jaren zeventig sterk door Gentle Giant beïnvloeden. Ook muzikanten als Neal Morse, Mike Keneally, Kevin Gilbert en Jordan Rudess laten zich in interviews lovend uit over de muziek van de Engelsen.

Van cruciaal belang in het voortleven van de muziek van Gentle Giant is de fanclub On-Reflection, die met zijn GoRGG-bijeenkomsten (de Global On-Reflection Giant Gathering, onder andere in 2002 in Amsterdam, in 2006 in Barcelona en in 2008 in Hamburg) verschillende oud-leden laat opdraven, waarbij met name Green, Mortimore en Minnear actief betrokken zijn.

Ray en Phil Shulman, Minnear en John Weathers duiken in 2004 de studio in voor opnames die terecht komen op de uitgebreide archief box set “Scraping the Barrel”, maar tot een volledige bandreünie komt het niet. Het Alucard-label van Minnear brengt ook twee dvd’s uit met imposante beelden uit de hoogtijdagen van de band, evenals het jarenlang moeilijk verkrijgbare “In a Glass House” dat vergezeld gaat met een replica van de originele lp-hoes en twee live opgenomen bonus tracks. Bij DRT Entertainment van Ray Shulman komen in 2005 heruitgaven uit van “In a Glass House”, “The Power And The Glory”, “Free Hand”, “Interview”, “The Missing Piece”, “Playing The Fool (live)” en “Giant For A Day”. Inmiddels blijkt de vraag naar muziek van de groep groter dan ooit tevoren.

Een opmerkelijk initiatief volgt in 2008, wanneer Green en Mortimore voor de formatie van Rentle Giant een beroep doen op bassist Roger Carey, gitarist Andy Williams en toetsenist John Donaldson. Als Kerry Minnear zich in maart 2009 bij de groep voegt, is weer een stukje van de cirkel rond. De band noemt zich voortaan Three Friends en als zanger en huidig 10cc lid Mick Wilson zich bij het zestal voegt, beraadt het zich op verdere activiteiten. Zo geeft de band op 17 april in het Ropetackle Arts Centre in Shoreham By Sea (Engeland) een try-out voor een select gezelschap van enkele tientallen fans. Op de setlist staan klassiekers als Pantagruel’s Nativity, Free Hand, His Last Voyage, In A Glass House en Giant.