Redactie: Wouter Bessels
Datum: 17-07-2012
Hardrock, gillende gitaren, brullende stemmen.
De associaties met een klassiek geschoolde organist zijn bijna onmogelijk. Toch zijn de elementen voor altijd met Deep Purple verbonden. En oprichter Jon Lord. Het wordt vaak vergeten dat hij aan de basis heeft gestaan van een van de groepen die eind jaren zestig het begrip ‘supergroep’ naar een hoger en vooral zwaarder niveau tilt. Tien jaar geleden keert hij zijn geesteskind de rug toe en vorig jaar november maakt Lord bekend dat hij aan kanker lijdt. Afgelopen maandag, 16 juli, geeft zijn lichaam de strijd op en bezwijkt hij op 71-jarige leeftijd aan een longembolie.
Jon Lord geldt als een innovatief toetsenist. Een van het kaliber van pak ‘m beet Keith Emerson, Rick Wakeman, Tony Banks, Karl Jenkins, Rick van der Linden, Thijs van Leer. Iemand die naast een enorme virtuositeit ook de gave heeft om composities met diepgang en een symfonische inslag af te leveren. Zijn muzikale carrière geeft daar duidelijk inzicht in, waarbij zijn werk met Deep Purple geldt als de bakermat voor de rest van zijn oeuvre, zoals het in 1976 verschenen ‘Sarabande’. Maar ook als de bakermat van een hoop andere rockmuziek uit de afgelopen veertig jaar.
Geboren in 1941 is hij eerst actief als klassiek pianist, voordat hij – als typisch voorbeeld van zijn generatie – geïnteresseerd raakt in jazz en blues. Na een kortstondig bestaan als lid van The Kinks oogst Lord meer succes met The Flower Pot Men. Daarmee scoort hij een hit met ‘Let’s go to San Francisco’. In daaropvolgende groepen ontmoet hij drummer Ian Paice en gitarist Ritchie Blackmore, waarmee hij Roundabout vormt, dat al gauw wordt omgedoopt in Deep Purple. Als zanger Ian Gillan en bassist Roger Glover de groep versterken, verandert onder leiding van Jon Lord de muzikale inslag. Lord merkt dat hij een unieke en bonte verzameling van muzikanten om zich heen heeft verzameld, gaat het experiment aan en schrijft voor de groep een ‘Concerto for Group and Orchestra’. Aanvankelijk in 1969 met scepsis ontvangen, maar in de daaropvolgende jaren stijgt het aanzien voor dit originele werk dat een vijfkoppige rockband koppelt aan het voltallige London Symphony Orchestra. Lord heeft zijn punt gemaakt, terwijl op de platen van de ‘klassieke’ bezetting (Gillan, Paice, Glover, Blackmore, Lord) daarna ook de andere leden flink hun stempel drukken. Deep Purple wordt een evenwichtige wereldact en maakt met hun ‘Deep Purple In Rock’ in het genre een klassieker van formaat. Het orgel van Jon Lord blijft dominant doorklinken in de vaak voor die tijd oorverdovende hardrock. Geboeid door het gitaargeluid van Blackmore wil Lord hetzelfde effect bereiken op zijn B3-orgel. Dat lukt, vooral in combinatie met het kolossale en ruwe geluid van de andere bandleden. Hoe voor de hand liggend het dan ook is, maar ‘Child In Time’, ‘Speed King’ en ook ‘Black Night’ laten de groep op hun absolute hoogtepunt horen. Op de voet gevolgd door het latere ‘Smoke On The Water’, ‘Highway Star’ en ‘Space Truckin”.
‘Fireball’ en ‘Machine Head’ zetten de lijn door, terwijl het live-album ‘Made in Japan’ het einde van een tijdperk markeert en Deep Purple vanaf dat moment een doorsluisgroep van diverse leden wordt. Lord blijft de groep trouw, net als zijn eigenzinnige, met Hammond orgel gedomineerde spel. Als persoon is hij ingetogen en relatief weinig opvallend. Al zijn expressie legt hij in zijn manier van spelen. Een typische personificatie van meerdere toetsenisten van zijn kaliber, vergelijkbaar met Tony Banks (Genesis), Richard Wright (Pink Floyd) en Eddie Jobson (UK). Soloplaten van zijn hand zijn wisselvallig en (semi)-klassiek en verkopen redelijk. Ook is hij bijvoorbeeld te horen op ‘About Face’, de tweede soloplaat van Pink Floyd-gitarist David Gilmour, met Hammond collega’s Bill Payne (Little Feat) en Steve Winwood.
Als Deep Purple halverwege de jaren tachtig de draad weer oppakt, verandert er aan de muzikale inslag van Jon Lord weinig. Herkenbaar daarentegen blijft zijn bijdrage wel. Totdat hij in 2001 de groep verlaat, niet voordat er nog een paar stukken van zijn hand terechtkomen op het vaak uitgestelde ‘Bananas’ uit 2003. Maar écht afscheid neemt Lord van de groep al twee jaar eerder, als dertig jaar na dato zijn ‘Concerto for Group and Orchestra’ opnieuw wordt uitgevoerd in de Royal Albert Hall, maar dan met Steve Morse als gitarist. Het karakter van Jon Lord wordt vooral duidelijk op de dvd als hij herinneringen ophaalt aan die beginjaren van Deep Purple. Eind goed, al goed.
Don Airey wordt zijn opvolger en Lord gaat met pensioen, al hoewel hij af en toe nog een soloproject doet. Er wordt steeds minder van hem vernomen, tot het verschijnen van zijn live-album eind vorig jaar. De uitgave valt samen met het slechte nieuws omtrent zijn gezondheid. Ruim een half jaar later kan Jon Lord worden bijgezet in de galerie van essentiële rockmuzikanten van de twintigste eeuw. Een eer die hem absoluut alleen niet postuum toekomt; respect heeft de Engelsman gelukkig zijn hele leven gekregen voor zijn verdiensten. Met die berustende gedachte heeft hij afscheid kunnen nemen.
Zonder Jon Lord had de rol van een toetsenist in een (hard)rockband er absoluut anders uitgezien.
Minder dominant en minder avontuurlijk in het duel met de gitaar.
Het is zijn erfenis voor generaties progressieve muzikanten.