Hoe haalt iemand het in z’n hoofd om grote dolken tussen de toetsen van een Hammond orgel te zetten? Keith Emerson doet het in de jaren zestig niet voor niets. Aan tien vingers heeft hij niet genoeg. Hij hoort meer in zijn hoofd dan dat hij uit zijn instrument kan toveren en dus zet hij wat creatieve hulpmiddelen in. Het is 1966 en The Nice is het startpunt voor de muzikale loopbaan van Emerson, een halve eeuw vol ups en downs. Vijftig jaar later kan hij geen vrede hebben met een chronische spieraandoening in zijn rechterhand. Met acht vingers ziet de Engelsman zijn toekomst somber in. Hij raakt in een diepe depressie. Afgelopen vrijdag wordt hij door zijn vriendin Mari dood aangetroffen in hun appartement in Santa Monica. Bijna zes jaar nadat hij met zijn vlaggenschip Emerson, Lake & Palmer voor het laatst schittert op het High Voltage festival in Londen.
Eigenlijk vormt Keiths werk met The Nice de kiem voor alles wat hij in de daaropvolgende jaren onderneemt. Hij flirt met de klassieken en ontdoet ze, te midden van de roerige jaren zestig, van hun stoffige karakter. Emerson schittert met zijn klassiek onderlegde spel, breed uitgeschreven arrangementen en flamboyante, bijna excentrieke manier van optreden, maar loopt al snel tegen beperkingen aan. Hij merkt in de loop van 1969 dat hij The Nice is ontgroeid. Als Emerson in december 1969 met de groep in de Fillmore West in San Francisco speelt, staat ook King Crimson op de affiche. Daar ontmoet hij Greg Lake. De bassist/zanger vertelt Emerson dat hij de groep wil verlaten en de toetsenist vertelt van zijn plannen. Noem het ’the right place, the right time’. Op zoek naar een drummer kloppen ze eerst bij Mitch Mitchell aan, die net is gestopt met The Jimi Hendrix Experience. Dat loopt op niets uit, totdat Cream-manager Robert Stigwood Carl Palmer van Atomic Rooster tipt. Aanvankelijk ziet Palmer zo’n overstap niet zitten, maar als hij eenmaal met Emerson en Lake gaat spelen, realiseert hij zich dat er gaandeweg iets speciaals ontstaat. De jaren zeventig zijn begonnen en één van de meest iconische rocktrio’s allertijden staat aan de vooravond van doorbreken.
Emerson, Lake & Palmer is – net als Cream en later Rush, ZZ Top en Muse – een verbluffend sterk muzikaal trio. De drie perfect op elkaar ingespeelde virtuoze musici maken vier absolute klassiekers in de symfonische rock: ‘Emerson, Lake & Palmer’, ‘Tarkus’, ‘Trilogy’ en ‘Brain Salad Surgery’. Vanaf het prille begin kan Keith Emerson in ELP zijn creatieve brein de vrije loop laten en het blijft niet alleen bij ideeën op de schrijftafel. Na het horen van Carlos’ ‘Switched on Bach’ ontdekt hij de Moog synthesizer en die is op het ELP-debuut gelijk prominent aanwezig. De waanzinnige Minimoog solo in ‘Lucky Man’ is voor veel luisteraars de introductie met dit instrument van de toekomst, alsmede de sjieke, haast bombastische rock die ELP op genoemde albums maakt. Symfonische rock bereikt zo een miljoenenpubliek. Emerson is op die genoemde platen en tijdens live concerten de katalysator en kapitein op het schip; de man die bijna vanzelfsprekend de leiding heeft én neemt en die met zijn capriolen (zoals zijn act met de ronddraaiende piano) de meeste aandacht trekt.
Maar ELP is ook een muzikale driehoeksverhouding waarin bassist/zanger Lake en drummer Palmer zich dondersgoed realiseren dat een deel van de creatieve input ook op hun conto komt. Net zoals in iedere band waarin de muziek zich snel ontwikkelt en de groepsleden aan elkaar gewaagd zijn, ontstaan er conflicten tussen Emerson en Lake. Laatstgenoemde schrijft liedjes (veelal in samenwerking met tekstschrijver Peter Sinfield), terwijl Emerson zijn hart toch bij de lange suites en het interpreteren van de klassieken ligt. Hoogtepunt blijft daarin ‘Pictures of an Exhibition’ van Mussorgsky, een stuk waarin Emerson al tijdens zijn periode in The Nice zijn tanden zet om het later, op zijn manier, nog eens uit te voeren.
Na 1974, als de groep tijdelijk is gestopt met optreden, is ELP over haar hoogtepunt heen. In 1976 komt de dubbelelpee ‘Works’ uit, de ‘Ummagumma’ van ELP, waarop ieder lid een kant van het album tot zijn beschikking heeft. De vierde kant bevat ‘Fanfare for a common man’, de laatste échte creatieve stuiptrekking van de groep. ELP ligt ook financieel behoorlijk overhoop, als gevolg van de hoogdravende ideeën van Emerson. Hij wil met groot orkest op tournee, maar dat leidt tot een verlies van bijna drie miljoen dollar. Toch komt in 1978 ‘Love Beach’ nog uit en scoort het trio in 1979 nog een wereldhit met ‘Peter Gunn’, de zwanezang van ELP aan het einde van een roemrucht decennium.
Keith Emerson stapt de jaren tachtig in met opdrachten voor muziek voor films (o.a. Inferno, Nighthawks en Best Revenge). Natuurlijk probeert hij tussen de bedrijven door de gloriejaren van ELP op zijn manier weer op te roepen. In 1985 ligt een reünie voor handen, maar Palmer moet bedanken vanwege zijn verplichtingen bij Asia. Zijn ‘vervanger’ wordt gevonden in Cozy Powell en dat leidt tot de oprichting van Emerson, Lake & Powell, een trio dat tijdens concerten (vol met oud ELP-materiaal) meer indruk maakt dan op het enige en gelijknamige album. Wel werkt Palmer mee aan 3, een partnership van Emerson met zanger Robert Berry. Dat uitstapje blijft ook beschoren tot één album. Inmiddels woont Emerson in Los Angeles, waar hij eind jaren tachtig belandt na een scheiding en zijn vertrek uit Engeland. Hij is toe aan een nieuwe start en maakt plannen voor een tweede solo-album. Bij het zoeken naar een geschikte producer komt hij via Patrick Leonard in aanraking met Kevin Gilbert, een jonge, zeer talentvolle songschrijver, zanger en multi-instrumentalist. Met hem en onder meer gitarist Marc Bonilla werkt hij aan materiaal dat in 1996 verschijnt als ‘Changing States’. Een samenraapsel van ideeën en songmateriaal, uiteenlopend van Ravel en Gershwin tot rap-achtige songs. De plaat wordt pas later uitgebracht, omdat gaandeweg Emersons werk met Gilbert de langverwachte echte reünie met Greg Lake en Carl Palmer op de loer ligt. Een deel van Emersons nieuwe composities die hij met Gilbert maakt, zoals het formidabele ‘Another Frontier’, vormt de bakermat voor ‘Black Moon’, het comeback album van ELP uit 1992.
Emerson, Lake & Palmer is terug, maar de groep wordt tijdens de bijbehorende wereldtournee geplaagd door meerdere tegenslagen. Zo moet Palmer zich voor het carpale-tunnelsyndroom laten behandelen, een beknelling van en zenuw in zijn arm, waardoor drummen even heel moeilijk gaat. Emerson lijdt aan een vorm van RSI en moet ook de tijd nemen om te herstellen. In 1996 gaat de groep op pad voor wat later blijkt hun laatste wereldtournee. Het Nederlandse publiek ziet het trio in het Congrescentrum in Den Haag op 23 oktober en 7 november 1992 en in het Amsterdamse Paradiso op 29 juni 1997. De tournee is in 1998 ten einde en, alsof het de jaren zeventig zijn, blokkeert onenigheid tussen de drie leden opnames voor een nieuwe plaat. Lake gaat met zijn eigen band op pad, soms samen met Emerson en Palmer gaat zijn tijd vooral op de golfbaan doorbrengen. Emerson brengt in 2008 met gitarist Marc Bonilla als de Keith Emerson Band een fraaie gelijknamige plaat uit, die ook door ELP-liefhebbers goed wordt ontvangen.
Pas in 2010 betreedt Emerson, Lake & Palmer opnieuw het podium in London, ditmaal voor het laatst. Later dat jaar ondergaat Emerson een operatie aan zijn dikke darm. Regelmatig duiken er berichten op dat hij gezondheidsproblemen heeft. Zijn rechterarm functioneert niet meer naar behoren en het maakt hem neerslachtig en onzeker. Dat gevoel wordt versterkt als Emerson weer live optredens voor de boeg heeft. Hij voelt dat hij zich, met zijn staat van dienst nog steeds moet bewijzen, maar twijfelt tegelijkertijd erg aan zijn kunnen.
Op die momenten mag Keith Emerson zeker niet vergeten dat hij een pionieersrol in de muziekgeschiedenis heeft gespeeld. Hij was één van de eerste vooraanstaande toetsenisten in de rockmuziek en zorgde (samen met Richard Wright, Tony Banks, Rick Wakeman en Jon Lord) ervoor dat een toetsenist voor volwaardig lid van een band werd aangezien, niet slechts als een begeleider achter een toetenbord. Tegelijk bracht hij zeker drie generaties rockfans in contact met klassieke muziek, van Sibelius tot Bartók en Holst, tot Russische componisten als Tsjaikovsky en Mussorgsky. Natuurlijk was hij een inspiratie en voorbeeld voor wereldwijd talloze toetsenisten, van Clive Nolan tot Neal Morse en Jordan Ruddess. Keith Emerson heeft ook nooit geschuwd om diverse toetseninstrumenten met elkaar te combineren. Hammond orgel, de grote ‘Monster Moog’ en later synthesizers van Yamaha en Korg, hij was altijd bij de pinken waar het de nieuwste technologie betrof en ging die nooit uit de weg.
Ook in Nederland inspireerde hij talloze toetsenisten. Arjen Lucassen, Joost van der Broek, Thijs van Leer, ze zijn allen schatplichtig aan de Engelsman. Maar bovenal ook wijlen Rick van der Linden (Ekseption, Trace). Hij zei ooit over zijn grootste voorbeeld: ‘Ik zag Keith Emerson ooit optreden met The Nice. Na afloop dacht ik: ‘wat jij kan, dat kan ik ook’.’ Keith Emerson en Rick van der Linden stonden allebei te boek als dominante bandleiders en hadden ze naast een passie voor piano, orgel en klassieke muziek ook veel interesse in synthesizers (zoals de Yamaha GX-1). Helaas kampten beiden met gezondheidsklachten en persoonlijke problemen gedurende hun leven en daar leed hun werk, met name optredens, soms onder.
Tien jaar nadat Van der Linden overleed aan de gevolgen van een hersenbloeding, wordt Keith Emerson gevonden met een schotwond in zijn hoofd, juist aan de vooravond van een concertreeks in Japan. De druk en het gevoel van onzekerheid is hem teveel geworden en hij ziet geen andere uitweg meer. Met zijn dood komt een definitief einde aan een het ELP-tijdperk. Een droef moment, vergelijkbaar met het overlijden van Richard Wright en Chris Squire.
Een muzikant die onvervangbaar is.
Zonder Keith Emerson had de symfonische rock er heel anders uitgezien.
Wouter Bessels, 13 maart 2016.