In deze maandelijkse column laat Dick van der Heijde z’n gedachten gaan over symfo en de rol die muziek speelt in z’n leven. Dick is geheel verlamd, kan niet praten, communiceert letter voor letter met z’n ogen maar bovenal is hij, zoals hij zelf zegt, al een kwart eeuw helemaal kierewiet van het genre.

Symfo laat zich het beste beluisteren met een koptelefoon op. Het gedetailleerde geluid is je van het. De gitaartokkels van Gary Chandler sprankelen dan meer dan normaal en het industriële geluid op “Generation 13” van Saga is zeer indrukwekkend op de schelpen. De strijkers op Kitaro’s “Dream” klinken supermagistraal en de toetsen en gitaarsolo’s van Symphony X vliegen je werkelijk om de oren. Toch heb ik een haat-liefdeverhouding met het ding. De laatste jaren heb ik m’n Sennheisertje nog bitter weinig op.

Voordat ik definitief thuis kwam wonen heb ik nog drie maanden in een verpleegtehuis doorgebracht. Dat is het meest erge dat een jonge vent kan overkomen. Zeker weten. In een barak die rijp was voor de sloop zat ik hele dagen met van die kleine oordopjes in naar m’n discman te luisteren. Het geluid was geen porem, maar je wil je daar wel afsluiten voor de realiteit. Gelukkig kwamen er in die tijd erg veel leuke cd’s uit. Ik dook onder met “Solitairy Witness” van Landmarq, Camel met “Dust And Dreams”, “Nothing Is Written”, de fraaie debuut-cd van Galahad en natuurlijk het weergaloze Casino-album. Weg van die krakkemikkige oudjes. Weg van die ‘zuster’ roepende BZN-fans. In de loop der jaren heb ik het afgeslotene steeds meer ervaren als een opgesloten gevoel. Het dragen van een koptelefoon versterkt mijn locked-in zijn. Ik voel me dan soms een mega solitairy witness. Een cd van Enchant staat op en Diana loopt voorbij en ik hoor haar voetstappen niet. Ze doet de deur open en ook dat hoor ik niet. Wel hoor ik een geweldige gitaarsolo van Doug Ot. Het is ook zo dubbel allemaal. Soms voel ik me bijna claustrofobisch en soms ebt dat gevoel na vijf minuten al weg. Het is geen pretje.

Wat ik absoluut nooit zal doen is ‘koptelefonen’ als Owen in huis is. Ik ben doodsbang dat hij de volumeknop op maximaal zet. Ik zie het ook al gebeuren dat hij achter het snoertje blijft haken waardoor het ding -wappaah- met een ruk van m’n hoofd wordt gesnokt. Ook kan ik me levendig voorstellen dat hij op onderzoek gaat naar dat gekke ding op papa’s hoofd en dan hoef ik niemand te vertellen op wiens hoofd het ding belandt. Het was trouwens niet eenvoudig om een geschikte koptelefoon te vinden, maar ik heb er eentje hoor. Kwalitatief uiteraard hoogwaardig en met een dunne schelp. Enig idee hoeveel een hoofd weegt?. Ik denk al gauw zo’n tien kilo. Ik heb dan ook een erg forse hoofdsteun op mijn rolstoel. De zijkanten van die hoofdsteun zijn naar voren gebogen, waardoor er erg weinig ruimte is voor een koptelefoon. Het is allemaal erg nipt en bij de minste of geringste beweging schiet de koptelefoon van z’n plaats. Zet “Wulfstang” van Asgard maar niet op, want tijdens de toetsensolo van dat flitsende nummer ga ik zo uit m’n dak dat de koptelefoon binnen de kortste keren op m’n kaken zit. Soms gaat het drie kwartier goed. Diana doet een tukje op de bank en ik zit lekker naar “Present From Nancy”, van het eigenzinnige Supersister, te luisteren. Dan voel ik een kriebel in m’n keel en weet dat m’n luistersessie snel afgelopen zal zijn. Ik denk dat het aantal cd’s dat ik helemaal ongestoord heb kunnen afluisteren niet boven de vijf uitkomt. Ik heb er natuurlijk wat op gevonden. Ik ga gewoon in de slaapkamer zitten. Gordijnen dicht, stoel kantelen, Mostly Autumn in de gettoblaster het volume op ’20’ en het licht uit. ‘Kickt u maar, meneer Van der Heijde’.

Dick
dickmail@zeelandnet.nl