Binnen de progressieve rock is Afrika zeer matig vertegenwoordigd. Manfred Mann zal toch zeker wel de belangrijkste vertegenwoordiger van dat continent zijn. Mann werd op 21 oktober 1940 geboren in Johannesburg (Zuid-Afrika) als Manfred Lubovitz. In 1961 verhuisde hij naar het Verenigd Koninkrijk, vanwaar een prachtige muzikale carrière een aanvang nam.

In het begin is het onder de naam ‘The Mann-Hugg Blues Brothers’ nog een beetje aanrommelen, maar vanaf 1964 begint het balletje te rollen. De naam van de band is op dat moment al gewijzigd in ‘Manfred Mann’. Er volgen wat hitjes, maar de echte knaller komt met de single Do Wah Diddy Diddy dat in een aantal landen de top van de hitlijsten bereikt. Het nummer is een cover van de Amerikaanse groep The Exciters. Het tot grote hoogte stuwen van nummers van anderen zou tot één van de kernkwaliteiten gaan behoren van deze en latere groepen waar Mann deel van uit zou maken. Hierna volgden nog wat hits, waarvan Pretty Flamingo, Ha! Ha! Said The Clown en vooral Mighty Quinn bij veel van de oudere lezers nostalgische gevoelens zullen oproepen. Dit laatste nummer bleef bij de liveshows vaak als toegift terugkeren. Op “Watch” is een liveversie terug te vinden die een goede indicatie geeft van de manier waarop dit nummer een fraai symfonisch karakter meekreeg.

Als in 1969 de band uit elkaar gaat, wordt al snel Manfred Mann Chapter Three gevormd. Hier is al een voorproefje te horen van de kant die MMEB later op zou gaan. Hier en daar gaat de muziek enigszins de fusion kant op. De twee albums die de band uitbrengt, zorgen niet voor het gehoopte succes waarna in 1971 het doek valt. Het is tijd voor Manfred Mann’s Earth Band.

De band zou later welhaast berucht worden vanwege de vele bezettingswisselingen, maar de stabiele beginbezetting kunnen we misschien gelijk als de beste aanmerken. Naast Mann op toetsen bestaat deze uit drummer Chris Slade, bassist Colin Pattenden en Mick Rogers die zang en gitaar voor zijn rekening neemt. De band trapt af met drie prima albums: het titelloze debuut, “Glorified Magnified” en “Messin”. Op deze albums is weer een behoorlijk aantal covers te vinden, maar ze bevatten genoeg eigen nummers. Het gegeven dat alle vier heren meeschrijven aan het songmateriaal toont aan dat we hier te maken hebben met een band met potentie. Dit komt tot volle wasdom met de volgende vier albums.

“Solar Fire” trapt af met een cover van (opnieuw) Bob Dylan, Father Of Day, Father Of Night, een symfonisch meesterwerk dat we tot de beste nummers van de band mogen rekenen. Ook de rest van het album staat vol heerlijke symfonische nummers. Het daaropvolgende “The Good Earth” is een prima tussendoortje, maar daarna volgen weer twee formidabele albums in de vorm van “Nightingales & Bombers” en “The Roaring Silence”. De twee Bruce Springsteen covers zijn de bekende nummers op deze platen, maar het is vooral het eigen werk dat hier tot de verbeelding spreekt. Op “The Roaring Silence” zien we ook de eerste bezettingswisseling optreden. Rogers houdt het tijdelijk voor gezien en wordt vervangen door Dave Flett (gitaar) en Chris Thompson (zang en gitaar).

Het niveau van genoemde platen wordt niet meer gehaald, maar de jaren zeventig worden prima afgesloten met “Watch” en “Angel Station”. Op dit laatste album wordt volop geëxperimenteerd met (op dat moment) moderne elektronica. De single Don’t Kill It Carol is hier een mooi voorbeeld van. Goedbeschouwd is “Angel Station” het laatste écht symfonische werk van MMEB. Wat dat betreft ontkomt de band ook niet aan het ‘koerswijzigingseuvel’ van de jaren tachtig dat veel collega bands ook trof. De oorspronkelijke ritmesectie is op dat moment al niet meer van de partij. Colin Pattenden werd eerder al vervangen door Pat King en “Watch” blijkt het laatste album met Chris Slade op drums te zijn geweest. Waar Pattenden sindsdien in het luchtledige lijkt te zijn verdwenen, zullen we Slade later in andere bands terugzien (bijvoorbeeld als de kale drummer in de clip van AC/DC’s Thunderstruck). Het is het begin van de vele bezettingswijzigingen die zouden volgen.

De jaren tachtig laten dus een ander geluid horen. De terugkeer van Mick Rogers op het oude nest kan de kwaliteit van “Chance” niet redden en op het experimentele “Somewhere In Afrika” keert Mann figuurlijk terug naar zijn geboorteland om het apartheidsregime een veeg uit de pan te geven. Het is een voorbeeld van de betrokkenheid van Mann bij maatschappelijke problemen die we op meerdere albums van hem terugzien. Deze jaren kenmerken zich ook door de steeds wisselende samenstelling van de band. Het gaat te ver om alle muzikanten te noemen, maar enkele bekende namen zijn: Noel McCalla, Trevor Rabin en Clive Bunker.

Daar waar de band het presteerde om in de eerste vier jaren van zijn bestaan met zes (!) albums op de proppen te komen, neemt de productiviteit in de laatste jaren sterk af en om eerlijk te zijn is dat niet heel erg. De kwaliteit haalt het niet bij het werk uit de eerdere jaren van de band. Met wat goede wil is het nog het best te omschrijven als aardige progressieve pop. De laatste officiële release is in 1998; het prima live album “Mann Alive”. Er volgen als Manfred Mann’s Earth band nog wel diverse liveoptredens. De huidige incarnatie van de band bestaat naast Mann en Rogers uit John Lingwood (drums), Steve Kinch (basgitaar) en Robert Hart (zang).

In 2004 en 2014 verschijnen respectievelijk “2006” en “Lone Arranger”, twee solo stuiptrekkingen van Manfred Mann. Deze albums tappen uit een ander vaatje dan de albums met de band en de link met prog zit hem alleen in de naam van de artiest. Voor de fijnproever dus.

De carrière van Mann omvat inmiddels bijna een imposante halve eeuw. Diegenen die nog niet bekend zijn met enig werk van deze artiest doen er het best aan te beginnen met het werk uit het begin van de jaren zeventig. Veel van het overige is voer voor echte fans. Laten we hopen dat we de band ooit nog eens live aan het werk kunnen zien. Dat is zeker de moeite waard.