door Wouter Bessels
Dinsdag 4 januari 2011 bracht niet alleen het nieuws van het overlijden van Feyenoord-legende Coen Moulijn en singer/songwriter Gerry Rafferty, maar ook van Mick Karn. Een muzikant die in de jaren tachtig met zijn inventieve basspel de aandacht trok en er vervolgens een eigenzinnige en artistiek goed gevulde loopbaan aan overhield. Karn verloor op 4 januari op 52-jarige leeftijd de strijd tegen kanker, waaraan hij bijna een jaar lang leed.
Het is een lastige klus de muzikale nalatenschap van Antony Michaelides (de echte naam van Karn) overzichtelijk samen te vatten, zonder belangrijk werk van de geboren Griek te kort te doen. Karn bouwde gedurende 35 jaar een uitgebreid CV op. Hij speelde op platen van uiteenlopende artiesten (zoals Joan Armatrading, Kate Bush, Gary Numan en Paul Wong) en had een solocarrière, die in 1982 met “Titles” startte. Vlak daarvoor viel de groep Japan uit elkaar, waarmee Karn in 1978 doorbrak. Net als bijvoorbeeld The Police en Talking Heads kwam Japan in de tweede helft van de jaren zeventig op en ontwikkelde zich gedurende vijf jaar op spectaculaire wijze. Was “Adolescent Sex” nog beïnvloed door de glamrock, op latere platen als “Quiet Life”, “Gentlemen Take Polaroids” en met name “Tin Drum” toonde het kwartet de progressie in verregaande vorm. Wereldmuziek met een eigen gezicht en geluid, waaraan Karn zijn veelal fretloze basspel bijdroeg. Zijn grote voorbeelden waren jazzbassisten en -legenden Charles Mingus en Jaco Pastorius. Ook greep Mick Karn regelmatig naar de fagot en de saxofoon; instrumenten die hij al sinds zijn jeugd bespeelde. Samen met medebandleden David Sylvian, Richard Barbieri en Steve Jansen was Karn in de ban van exotische, oosterse klanken en wist die op innovatieve wijze in westerse muziek te verwerken. “Tin Drum” (1981) was de zwanenzang van Japan, waarna Sylvian solo ging en Karn met Barbieri en Jansen werkte aan “Titles”. Kort daarna formeerde hij met Peter Murphy (ex-Bauhaus) Dalis Car. Een kortstondige hereniging met Sylvian vond plaats in 1986, toen Karn de maxisingle “Buoy” uitbracht. In 1993 bracht het Japan-viertal het “Rain Tree Crow”-album uit, dat vooral leunde op het materiaal en de invloed van Sylvian. De vier leden van Japan zouden daarna nooit meer bij elkaar komen.
Jansen en Barbieri maakten vanaf eind jaren tachtig samen spannende platen en kregen begin jaren negentig hulp van Karn. Het trio maakte als JBK platen en trad ook op, vooral in Engeland, Italië en Nederland. Ook met zijn eigen band was Mick Karn actief: hij bracht in 1993 het prachtige “Bestial Cluster” uit en gaf met zijn band een paar jaar later -ter promotie van het album “The Tooth Mother”- in de oude zaal van de Melkweg in Amsterdam een fascinerend concert. In diezelfde zaal stond eind 1996 ook JBK, aangevuld met gitarist Steven Wilson, die Karn leerde kennen via No-Man en waarmee hij ook live optrad. Het kwartet speelde enige tijd later ook een studiosessie voor het VARA tv-programma 2 Meter Sessie, die in 1997 werd uitgezonden. Met gitarist David Torn en Japanse musici werkte hij jarenlang onder de naam NiNa. Zijn autobiografie “Japan & Self Existence” verscheen in 2009, waarin hij naast muziek ook zijn passie voor beeldhouwen, schilderen, fotograferen en psychotherapie uitgebreid beschreef.
In 2004 emigreerde Karn naar Cyprus en begon twee jaar later zijn eigen MK label, maar keerde eind 2010 terug naar London, nadat bij hem kanker in ver gevorderd stadium was geconstateerd. Pijnlijk was het voor Karn dat zijn financiële situatie ook niet gezond was om voor verantwoorde medische hulp te zorgen. Als gevolg daarvan zetten artiesten als Midge Ure, Masami Tsuchiya en Porcupine Tree zich in om geld in te zamelen voor de zieke muzikant. Het maakte zijn terugkeer naar London mogelijk, maar zijn gezondheid verslechterde. Aan het begin van een nieuw jaar bezweek Mick Karn in het bijzijn van zijn vrouw en zoon. En liet hij een muzikale erfenis achter waar je u tegen zegt.