Eigenlijk zou het nogal overzichtelijk moeten zijn met de band rond gitarist Michael Romeo, zanger Russell Allen en toetsenist Michael Pinnella. Ze maken een vrij uitgesproken soort progmetal met snoeiharde en vaak ultrasnelle gitaarpartijen, nu en dan erg lange nummers, een nadruk op klassieke fantasiethema’s en erg bombastische melodieën. Kortom: je vindt het óf geweldig óf helemaal niks. Uit het feit dat ik de moeite neem een recensie aan dit plaatje uit 1998 te wijden kan gerust opgemaakt worden dat ik tot de eerste categorie hoor. En uit het feit dat je het als lezer tot hier geschopt hebt, kan ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vermoeden dat voor jou hetzelfde geldt. Heerlijk zo, Symphony X-fans onder elkaar.
De wereld is toch niet helemaal zo zwart-wit: ik ben een gematigd Symphony X liefhebber. Enerzijds houd ik van de melodieën en het instrumentale vuurwerk, anderzijds vind ik het regelmatig wat over-the-top. En dan weet ik ook nog dat ik niet eens de enige ben die er zo over denkt. Hoe het ook zij: deze plaat en voorganger “The Divine Wings Of Tragedy” behoren wel tot mijn favorieten van dit Amerikaanse gezelschap. De voorgangers hangen naar mijn smaak nog te veel in neoklassieke jaren ’80 gitaarrock, terwijl ik op de opvolgers (met name op “V: The New Mythology Suite”) een stukje focus mis. Welke van deze twee dan de beste is, is een lastiger vraag. Het titelnummer van de voorganger behoort voor mij tot de absolute hoogtepunten in de recente geschiedenis van het epics schrijven, terwijl het merendeel van de andere nummers toch wat op twee gedachten hinken verraadt. Deze plaat mist een dergelijk klapstuk, maar is verder wel wat consistenter.
Anders geformuleerd: op “Twilight In Olympus” vindt Symphony X eigenlijk zijn optimale balans tussen Malmsteen-geïnspireerde neoklassieke metal en progressieve rock. Dit gebeurt nog niet direct tijdens openingsnummer Smoke And Mirrors: met name de intro hiervan heeft de neiging de luisteraar op het verkeerde been te zetten. Ook de rest van het nummer wordt voornamelijk in hoge versnelling gespeeld met op tweederde zo’n heerlijke toetsensolo. Tijdens het halflange Church Of The Machine wordt al beter duidelijk dat hier de bakens verzet zijn. Tussen de bekende snelle partijen zitten meer rustpunten en de keyboards hebben meer een basisplaats in het geluid gekregen. Verzette bakens of niet: zanger Russell Allen laat andermaal horen de meerdere van collega James LaBrie te zijn. Sonata is een prachtig instrumentaal tussenstukje. Jammer dat het nog geen anderhalve minuut duurt. Of zou daar juist de kracht in liggen…?
Centrale stuk van dit album is het dertien minuten durende Through The Looking Glass. Dit stuk haalt het niveau van The Divine Wings Of Tragedy dus niet, maar het blijft er toch niet ver achter. Een sterk gevonden eenvoudige basismelodie op de gitaar draagt het nummer (zie hier toch een duidelijke overeenkomst met het referentiestuk). Compleet met tempowisselingen, vurige gitaarsolo’s en een rustige brug weet de band hier op overtuigende wijze het verschil duidelijk te maken tussen een vertrouwde sound en clichés.
De resterende songs bieden een aanvulling op het vertrouwde beeld, waarbij aangemerkt zij dat Orion – The Hunter de lekkerste toetsensolo van de plaat bevat. Lady Of The Snow vormt als geheel een alleszins redelijke aanvulling op het powerballadenbestand.
De kwaliteiten van “Twilight In Olympus” zijn te genrespecifiek om de plaat tot de universele klassiekers te kunnen rekenen, maar voor de progmetalliefhebber is de plaat toch eigenlijk wel verplichte kost.
Casper Middelkamp