Wat een bijzondere artiest is Alan Parsons toch! Wie krijgt het anders voor elkaar om onder eigen naam een plaat uit te brengen die vol muziek staat waaraan hij niet meeschreef en nauwelijks mee componeerde, maar die toch onmiskenbaar klinkt als van zijn hand. Daarmee is overigens niet gezegd dat deze derde soloplaat van Parsons een geslaagd product is, want dat staat nog te bezien.
Ik ben vermoedelijk niet de enige Alan Parsons Project fan die na pakweg “Vulture Culture” de moed had opgegeven. Mooi, maar meer van hetzelfde en eigenlijk had ik die plaat al een keer gekocht, ook al heette die toen nog “Ammonia Avenue”. Toen “The Time Machine” uitkwam in 1999 heb ik hem dan ook glansrijk aan me voorbij laten gaan. Ik herinner me dat ik het titelnummer een keer ergens hoorde en meteen mijn zakken vol had van dat nare Eurodisco drumpartijtje. Des te interessanter dus, ten minste voor mij zelf, beste lezer, om de plaat in het kader van dit profiel een tweede, of eigenlijk eerste kans te geven.
“The Time Machine” gaat over tijd, in al zijn aspecten. Dat zag je wel aankomen hè? In twaalf nummers behandelen de componisten tijdreizen, het terugdraaien van tijd, het terughalen van beroemde mensen uit het verleden, het herhalen van oude vergissingen, het uitdijen van het universum en meer van dat soort borrelpraat. Origineel is het allemaal niet, maar Parsons had een kapstok nodig om zijn schrijvers Bairnson en Elliott aan op te hangen. In sommige stukken hebben die twee zich uitstekend van hun taak gekweten, in andere maakten ze zich er wat gemakkelijker vanaf.
Om daar maar even mee te beginnen: Call Of The Wild, mooi gezongen door Moya Brennan van Clannad, maakt weer eens gebruik van het bekende Ierse deuntje She Moves Through The Fair, alsof je nu eenmaal verplicht bent het bij elke Keltische referentie in te zetten. In het instrumentale Rubber Universe plagieert Parsons zijn eigen Project terwijl ik in andere stukken passages van Pink Floyd (Ignorance Is Bliss citeert bijna letterlijk uit Us And Them!)en Propaganda meen te herkennen. Over het algemeen vind ik de kwaliteit van de liedjes een beetje inzakken naarmate de plaat vordert, met de simpele rocker No Future In The Past als dieptepunt, temeer daar je bijna het gehele Run To You van Bryan Adams erop kunt zingen (Niet doen, hoor!). Ook het levensmoeë Press Rewind is onder de maat.
Aan de pluskant moet in de eerste plaats de klank van het album geroemd worden. Dát kan Parsons dan weer wel heel goed: het is loepzuiver, mooi vol en verrassend analoog, met uitzondering van dat vermaledijde drummetje in The Time Machine Part 1. Dat Parsons zich in 1999 niet heeft laten verleiden door de digitale technieken die een heel decennium hebben verziekt, maken hem met terugwerkende kracht een grote held. Daarbij krijgt hij van zijn muzikanten erg goede prestaties geleverd, met name van de zangers en zangeressen. Colin Blunstone snurkt zelfs mooi, dus die kan alleen maar schitteren. Eervolle vermeldingen zijn er voor Tony ‘Spandau’ Hadley en vooral voor de schrijnend onderbelichte Beverly Craven, die het wat plichtmachtige The Very Last Time naar grotere hoogten tilt.
Daar staat dan weer tegenover dat de hoes van het album afgrijselijk is, op een regenachtige middag door het kleine neefje van de ontwerper zo armoedig bij elkaar geknutseld dat ook de Tardis en een DeLorean de zaak niet meer kunnen redden.
Er zijn diverse versies van “The Time Machine” op de (tweedehands) markt. Op sommige staan twee bonustracks, waaronder Dr. Evil (edit), ingesproken door Mike Myers als het gelijknamige typetje uit de film “The Spy Who Shagged” Me. Die versie heb ik gelukkig niet.
Het zou te gemakkelijk zijn om nu te schrijven dat “The Time Machine” eens te meer bewijst dat het element ‘goede smaak’ binnen Alan Parsons Project altijd door Eric Woolfson is verzorgd, dus dat doe ik niet, welnee. Maar het feit blijft dat dit kleurloze album voor een fijnproever te weinig te bieden heeft: drie of vier mooie liedjes en een paar goeie zangprestaties. Mager. Tenzij je per se álles van Parsons wilt hebben of een liefhebber bent van Colin Blunstone, kun je je deze tijdreis gerust besparen.