De ontstaansgeschiedenis van Amon Düül II is een bijzondere. In de jaren ’60 woei vanuit de Verenigde Staten de flower power- en hippiecultuur ook West-Duitsland binnen en er ontstond een actieve beweging tegen de toenmalige maatschappij. Tegelijkertijd had het naoorlogse Duitsland muzikaal bijzonder weinig te bieden, schlagerzangers en copycats van de Britse beatbands daargelaten.
In München ontstond rond jazzmuzikant Chris Karrer eerst een band en langzaamaan een collectief van gelijkgestemden die zich de mythologisch aandoende naam Amon Düül aanmaten. De band groeide in populariteit met een mix van kosmische muziek en acidrock, maar onderling raakten de verhoudingen verziekt, waarna de commune uiteenviel in grofweg een politiek deel een muzikaal deel. De muzikale tak ging verder onder de naam Amon Düül II. Snel na de scheiding tekende Amon Düül II een platencontract bij het Amerikaanse Liberty Records en nam in twee dagen het debuut op: “Phallus Dei”.
“Phallus Dei” is een knap debuut voor een beginnende band, waarvan de meeste leden bovendien ook geen geschoolde muzikanten waren. Het is één van de eerste echt originele albums in de Duitse muziekgeschiedenis en het kan worden gezien als het begin van de Krautrock, al heeft het daar zeker niet alle eigenschappen van. Veeleer is het album hevig geworteld in de psychedelische rocktraditie van Amerikaanse en Britse bands, waarbij met name Pink Floyd als bron van invloed beschouwd kan worden.
Knap debuut of niet, “Phallus Dei” is wel een duidelijk kind van zijn tijd. De verdovende middelen zullen ruimschoots voorradig zijn geweest bij de opnamesessies en sommige passages zijn dan ook ronduit bizar. Of onbeluisterbaar, zo je wilt. Daar komt bij dat de zang op geen van de Amon Düül II-albums tot de sterkere punten gerekend kan worden en op dit debuut is de zang van Chris Karrer soms knap vervelend.
Opener Kanaan heeft hier geen last van. In een goed geproportioneerd nummer geeft de band een prima visitekaartje af. Het is een apart nummer, dat al begint met een onheilspellend ritme, waar een elektrische gitaar in oosterse stijl overheen soleert. Als een gedragen voordracht van het ‘Onze Vader’ in het Grieks (begeleid door vrouwelijke koorzang) inzet, dan is het wel duidelijk dat we hier psychedelisch bezig zijn. Het nummer blijft echter wel steeds sterk gefocust op een sterke melodie, die door de tempowisselingen bovendien spannend blijft.
Dem Guten, Schönen, Wahren wordt naar mijn mening volledig verpest door de falsetzang van Karrer, die door overmatig gebruik van vibrato een soort spookhuissfeer lijkt te willen neerzetten en ook Luzifers Ghilom leidt heel erg aan een doorgeschoten experimenteerdrift. Veel gekloot met geluidseffecten, scatten, zang in een onzintaal: het zal vooral interessant zijn als je als luisteraar voldoende onder invloed bent. Het neemt niet weg dat beide nummers voldoende interessante passages bevatten, maar tot memorabele nummers heeft het helaas niet geleid. Ook Henriette Krötenschwanz zal niet te boek staan als een hoogtepunt in het oeuvre van Amon Düül II, maar dat komt vooral omdat het alweer voorbij is voor je het doorhebt. De zang van Renate Kraup is overigens wel een opluchting na de vorige twee nummers.
Plaatkantvullend is het titelnummer en geheel terecht wordt dit gezien als een hoogtepunt in het oeuvre van de band, en daarmee ook als een hoogtepunt van de Krautrock. Zoals gebruikelijk met nummers van deze lengte omvat het eigenlijk meerdere korte stukken die aan elkaar verbonden zijn, waarbij de eerste helft een wat traag op gang komende jam is. De basgitaar van de Amerikaan Dave Anderson is hierin zeer prominent aanwezig is, in een stijl die erg aan de latere Hawkwind doet denken. Via diverse bruggetjes belanden we vervolgens in een bongo’s solo, waarbij ook de gekkigheid weer zijn intrede doet – dit keer zonder te irriteren overigens. Naar het einde toe wordt het nummer steeds rustiger, alvorens via hemelse zang van Knaup middels een fade-out te doven. Misschien niet het mooiste einde, maar wel passend.
“Phallus Dei” was voor 1969-begrippen – en zeker in Duitsland – een revolutie en Amon Düül II zou de boeken in gaan als de grondlegger van de Krautrock. In de drie jaar erna wist de band nog vier sterke albums te maken en daarna was de koek wel op.
Wouter Brunner