Het Zweedse Änglagård kent haar oorsprong in de zomer van 1991 wanneer gitarist Tord Lindman (1968) en bassist Johan Högberg (1969) een muziekadvertentie plaatsen. Ze zijn namelijk op zoek naar enkele muzikanten die hun interesse delen voor de progressieve en vernieuwende muziek van begin jaren zeventig. Het tweetal krijgt al snel reactie van toetsenist Thomas Johnson (1974) en gitarist Jonas Engdegård (1974).
Na een geslaagde wederzijdse kennismaking tussen de twee duo’s, beginnen de vier al snel nieuw materiaal te schrijven en te arrangeren. In september van datzelfde jaar wordt de band uitgebreid met drummer Mattias Olsson (1975), die vanwege zijn klassieke training direct zijn stempel op de pas geschreven muziek drukt. Wanneer in de lente van het volgende jaar fluitiste Anna Holmgren (1969) de groep komt versterken, is de definitieve bezetting van Änglagård een feit.
In april 1992 brengt Änglagård een bezoek aan Studio Largen, een opnamestudio gelegen in een rustiek natuurpark in Zweden. In deze studio neemt de band een democassette op met twee nummers: Jordrök en Kung Bore. Vanwege het feit dat de groep zeer tevreden is over de faciliteiten van deze studio, besluiten ze daar het eerste album op te nemen. In de maanden juli tot en met september 1992 neemt de band een album op, dat binnen korte tijd zal uitgroeien tot één van de beste debuutalbums van de jaren negentig: “Hybris”.
Met “Hybris” blijkt Änglagård immers in staat een album af te leveren dat geïnspireerd is door de gouden jaren zeventig, doch zonder de daarmee gepaard gaande kopieeractiviteiten waarvan we heden ten dage vaak getuige mogen zijn. De muziek vertoont zeker sporen van King Crimson of het antieke Genesis, maar deze komen nimmer nadrukkelijk naar de voorgrond. De reden hiervoor ligt in het gegeven dat het sextet in staat is om deze invloeden te distilleren in een geheel nieuwe sound, die diep geworteld is in haar eigen Zweedse cultuur.
Het album opent met Jordrök, één van de twee nummers van de democassette. Deze ruim tien minuten durende opener introduceert het geluid van Änglagård – lang uitgesponnen en beklemmende stukken worden veelvuldig afgewisseld met momenten waarop de band vol gas geeft. Het voortdurend afwisselen van rustige naar harde passages is geen onbekend fenomeen in de progressieve rock. Mede door de fabelachtige techniek van de zeventienjarige (!) drummer Mattias Olsson, is de band echter prima in staat om er een geheel eigen draai aan te geven.
Met Vandringar I Vilsenhet en Ifrån klarhet till klarhet wordt het geluid van de band verder gedefinieerd, zodat duidelijk wordt dat het jonge zestal volgens een bepaalde formule werkt. Tijdens de subtiele rustige stukken maakt Änglagård veelvuldig gebruik van de bijna hemelse combinatie van Mellotron en akoestische gitaar. Mede door het fluitspel van Anna Holmgren duikt af en toe Camel ten tijde van “Music Inspired By The Snow Goose” als referentie op. De stevige passages worden vertolkt door slim gebruik te maken van het overstuurde geluid van het Hammond orgel en de elektrische gitaar. Deze welhaast dissonant klinkende stukken doen mij wel eens denken aan de Franse band Shylock.
Mede door het antieke toetsenarsenaal van Thomas Johnson (Mellotron, Hammond B-3, Hammond L-100, Solina, Clavinet, Pianet, Korg mono/poly synthesizers, piano en kerkorgel) en het karakteristieke basgeluid van Johan Högberg (Rickenbacker met baspedalen) refereert de muziek ook aan het werk van het illustere Duitse trio Schicke, Fahrs & Fröhling. Tenslotte doet “Hybris” mij af en toe denken aan Cathedral’s “Stained Glass Stories”, maar ik vind dit album evenwichtiger.
Door de continue afwisseling van de melancholisch getinte rustige passages met harde agressieve stukken kent het totaalgeluid van Änglagård een enorme dynamiek. Om dit in goede banen te leiden maakt Mattias Olsson gebruik van allerlei uiteenlopende percussie-instrumenten als triangels, tamboerijnen, gong, castagnetten, koebellen, houtblokken, glockenspiel, tubular bells, bongo’s, bellen, Franse koebellen en Afrikaanse drums. Mede door zijn inspanningen kan de band de aandacht van de luisteraar prima vasthouden, waardoor dit, hoofdzakelijk instrumentale, album nimmer verveelt. De Zweedse zang is overigens de enige, weliswaar minieme, smet op het album.
Net als veel Scandinavische progressieve rockbands is ook de muziek van Änglagård duidelijk bezwangerd van die zo typerende folk-achtige en melancholische sfeer. Dit blijkt vooral bij het tweede en laatste nummer van de democassette; Kung Bore. Tijdens enkele passages van deze track geeft de band instrumenten als akoestische gitaar en fluit volledige zeggingskracht.
De in 2003 heruitgebrachte versie van “Hybris”, gestoken in een fraai digipack, bevat in de vorm van Gånglåt från Knapptibble een extra track. Dit, in augustus 1993 opgenomen, bonusnummer is op verzoek van een Engels magazine gebruikt als single voor hun blad. Het ruim zeven minuten durende nummer is een vroege versie van de track Skogsranden, dat op het volgende studioalbum van Änglagård staat.
Ik wil de vaak complexe composities op “Hybris” wel eens vergelijken met het drinken van wijn. Alleen wanneer men echt de tijd voor het album neemt, kan men daadwerkelijk van het sublieme werk genieten. Net als met echte wijn, wordt ook dit album met de jaren beter. Geniet, maar luister bij voorkeur wanneer de blaadjes van de bomen vallen en de dagen alsmaar korter worden.
Frans Schmidt