Nadat Anyone’s Daughter in 1979 met Adonis zijn debuut maakt gaat het onverwacht best hard met de band. 150 optredens later duikt de band de studio in voor de titelloze opvolger en het kan niet anders dan dat de ervaring van al die optredens is doorgesijpeld in het componeren voor dit album.
Want laten we maar gelijk met de deur in huis vallen en ook maar gelijk die eeuwige vergelijking met Camel op tafel leggen: als “Adonis” het “Mirage” van Anyone’s Daughter is en “Piktor’s Verwandlungen” hun “Snow Goose”, dan kan ik dit album niet anders omschrijven als Anyone’s Daughter’s “Rain Dances” minus de jazzy uitstapjes.
Op het eerste gehoor zou je concluderen dat de band veel water bij de wijn heeft gedaan door kortere, bondigere songs te schrijven. Songs die duidelijk een tegenwicht bieden aan de breedsprakigheid van het materiaal van “Adonis” en het lange werkstuk Piktor’s Verwandlungen dat een jaar na dit album als live-album verschijnt, een stuk dat al bijna vanaf het begin van het bestaan van de band live werd gespeeld. Maar na een paar luisterbeurten kom je tot de conclusie dat de wijn eigenlijk nog steeds prima op sterkte is.
Gelijk al bij Swedish Nights valt op dat de klank van de band een beduidende injectie van kracht heeft gekregen. Het licht grauwe, vroeg jaren ’70 geluid van “Adonis” is ingeruild voor een heldere klank met duidelijk meer spierballen. Dit staat niet zo gek ver af van hoe de band op het podium klinkt, mede ook doordat men er voor heeft gekozen op dit album om niet veel extra partijen in te spelen maar het puur te houden met hoe ze het live ook zullen gaan neerzetten. Het middendeel van het openingsstuk laat al gelijk het handelsmerk van de band horen in de vorm van een mooi duet tussen gitaar en toetsen. Dat valt ook te horen in het volgende stuk, Thursday, maar wat vooral opvalt is dat het refrein van het nummer eigenlijk instrumentaal is waarbij aan het slot ook nog weer een leuke instrumentale passage zit. Heerlijk dat samenspel tussen gitarist Uwe Karpa en toetsenist Matthias Ulmer.
Die laatste zorgt voor een groot deel van de begeleiding in het dromerige Sundance Of The Haute Provence. Een mooie ballade waar in hij naast de toetsen ook nog eens op een erg fraaie manier de tweede stem zingt naast zanger bassist Harald Bareth. Het roept, niet zo verwonderlijk, gelijk beelden bij me op van een lome zomermiddag in de achtertuin.
De vele live-optredens van de band leiden niet alleen tot een gespierder, bondiger geluid maar ook tot een grotere aanhang, want die zorgt er uiteindelijk voor dat het nummer Moria zowaar een hitsingle word. Het zal hem wel aan die lekkere synthesizer / bas-groove opening hebben gelegen, want ook dit is eigenlijk best wel een ongewoon nummer, want net als Thursday heeft dit nummer geen gezongen refrein maar ligt het zwaartepunt op de instrumentale passages.
Deze eerste vier nummers zou je met niet al te veel fantasie bijna een soort voorlopers kunnen noemen van het neoprog geluid uit de jaren ’80 en dat is helemaal niet als een negatieve opmerking bedoeld. Zoals gezegd, ze bieden tegenwicht aan het topzware materiaal van het vorige album.
Het tweede deel van het album begint wat mij betreft met Enlightment dat na een piano / zang inleiding zich omvormt in een symfonische ballade waarin het lichtere werk van Pink Floyd het toegankelijke geluid van Camel ontmoet.
Superman / Another Day Like Superman zie ik als een echt tweeluik waarbij het eerste stuk tekstueel lijkt te spreken van uit het karakter van Superman en het tweede deel lijkt te worden uitgesproken door zijn alter ego Clark Kent, misschien zelfs wel Lois Lane? Superman heeft een beetje hetzelfde uptempo karakter als Moria of Thursday waarna Another Day duidelijk werkt als een symfonische variatie op het eerste deel. Het begint met tokkelende elektrische gitaar die overgaat in een gezongen gedeelte, begeleid door een akoestische 12-snarige gitaar. Het instrumentale middendeel is een heerlijk duel tussen elektrische gitaar en de Moog-synthesizer van Matthias Ulmer. De passages worden almaar korter, feller en uiteindelijk mondt dat uit in een gezamenlijke slotmelodie.
Azymuth is een beetje een vreemde eend in de bijt want het klinkt een beetje als Anyone’s Daughter goes jazzrock. Het lijkt ook wel alsof de drumpartij versneld word afgespeeld waarover de rest van de band weer in normaal tempo is opgenomen. Zie het maar als de vreemde inleiding voor de afsluiter Between The Rooms dat het album uiteindelijk na wat omwentelingen in een rustig vaarwater doet belanden.
De band is het gelukt om met dit album een aantal zaken in één klap te regelen: de kortere songs vinden meer aansluiting bij de dan heersende tijdgeest en voorzien hun optredens van de nodige extra pit en daardoor vergroot de band zijn aanhang. Tevens komen ze wat meer los van het geluid van Camel ten tijde van “Moonmadness” en ontwikkelen meer en meer hun eigen signatuur. Dat zal uiteindelijk wat mij betreft op de volgende twee albums tot volle wasdom komen. Maar dat maakt dit album zeker niet tot een soort van overgangsalbum, maar eentje die wat mij betreft verplichte kost is voor die lezers die van toegankelijke symfonische rock houden.
Christian Bekhuis