1999. Clive Nolan, toch al niet de vrolijkste noot in progland, werkt aan de teksten voor een album dat dan nog de werktitel “Chosen” heeft. Was voorganger “The Visitor” tekstueel al geen lichte kost, voor “Chosen” gaat Nolan eens echt goed zitten. Resultaat: een album met een flinke tekstuele diepgang maar tegelijkertijd een van de (tekstueel) meest deprimerende albums in ons genre.
Centraal thema op “Immortal?” is de gedachte dat iedereen met een doel op aarde is – een eigen pad naar onsterfelijkheid heeft als het ware – en dat het voor een samenleving gevaarlijk kan zijn als mensen deze (vermeende) doelen tot vervulling proberen te brengen. In Nolan’s visie leidt het volgen van mensen met een doel tot een vorm van geestelijke luiheid (Chosen, Moviedrome) en het daardoor navolgen van mooi ogende maar in werkelijkheid potentieel gevaarlijke idealen, die op dit album gemanifesteerd zijn in de vorm van het Internet (Climbing The Net, Ghost In The firewall). Uiteraard wordt deze thematiek naar bekend Nolan-gebruik verfraaid met de nodige Bijbelse referenties.
Als de opnames later dat jaar beginnen is Arena niet meer dezelfde band die het ten tijde van “The Visitor” was. Zanger Paul Wrightson en bassist John Jowitt hebben de band verlaten en zijn vervangen door Rob Sowden en Ian Salmon. Erg veel invloed zal het niet gehad hebben op de opnames, daarvoor zijn Nolan, drummer Mick Pointer en gitarist John Mitchell te bepalend.
Wel is op “Immortal?” een kleine koerswijziging te horen, maar dat zal eerder toegeschreven moeten worden aan producer Karl Groom, die Arena af en toe wat harder laat klinken. De nogal eens gebezigde uitspraak dat Arena hier klinkt als Threshold (Groom’s eigen band) zijn echter wat overdreven, zelfs de betreffende nummers, Chosen en (delen van) Moviedrome klinken toch vooral als Arena.
Opener Chosen is het meteen het meest verrassende nummer van het album. Een begin met het gezoem van vliegen (de duivel?), waarna een kille drumbeat en de declamerende Sowden (take a leap of faith if you want to find out) overgaan in een progmetal-achtig gitaarriff; een krachtige opener en een van de sterkere nummers van de plaat.
Met Waiting For The Flood wordt gas teruggenomen. Het nummer kent een prominente rol voor de akoestische gitaar, maar biedt wel erg weinig variatie voor de ruim zes minuten die het nummer klokt. Daarbij doet het gitaarspel net iets te veel aan Silent Lucidity van Queensryche denken om echt te overtuigen.
Dit laatste is sowieso een beetje het probleem van dit album: “Immortal?” klinkt, ondanks het wat hardere geluid, verre van origineel. Climbing The Net vertoont bijvoorbeeld sterke gelijkenissen met Welcome To The Cage van “Pride”, dat zelf ook al leentjebuur speelde bij Marillion’s Market Square Heroes en Ghost In The Firewall neigt soms erg naar Pink Floyd. The Butterfly Man, voor mij sinds de eerste luisterbeurt al het sterkste nummer van het album, lijdt misschien nog wel het meest onder een gebrek aan originaliteit. Hoe prachtig de gitaarsolo’s van John Mitchell ook moge zijn, we kennen het al van “The Visitor”.
Zijn de composities op “Immortal?” daarmee minder dan die op de voorganger? Nee, verre van zelfs. Ondanks een gebrek aan oorspronkelijkheid is The Butterfly Man bijvoorbeeld een nummer met een prachtige opbouw, dat zeker over de gehele lengte weet te boeien. Ook het bijna twintig minuten durende Moviedrome komt verrassend samenhangend over en bevat met name in de tweede helft een hoop mooie passages.
Het grootste verschil met “The Visitor” is vooral dat er geen muzikaal concept aan het album ten grondslag ligt, al vertonen de nummers wel een samenhang in hun sombere sfeer. Climbing The Net is wat dat betreft een vreemde eend in de bijt. Het is het enige uptempo nummer en het enige nummer dat ook maar enigszins lichtvoetig aandoet, muzikaal gezien dan, want tekstueel is het net zo donker als de meeste nummers.
Het einde van het album moet voor de band vermoedelijk de lastigste keuze geweest zijn. Het lange, epische Moviedrome was muzikaal gezien de ideale afsluiter geweest en de grotendeels akoestische ballad Friday’s Dream heeft mij dan ook lang wat overbodig aangedaan. Toch is het tekstueel gezien juist dat nummer dat de plaat naar een bevredigend einde brengt. Ook in Nolan’s deprimerende wereld blijkt er toch nog hoop aanwezig te zijn.
Wat de laatste twee nummers bovendien gemeen hebben, is dat het hier het meest opvalt dat de zang van Rob Sowden toch wel van een minder niveau is dan die van Wrightson. Sowden’s stem lijkt op die van zijn voorganger, hoogstens met een wat kleiner bereik, maar het lukt hem hier nauwelijks om emotie in zijn stem te leggen en zeker in Friday’s Dream klinkt de zang bovendien te monotoon. Gelukkig heeft Sowden dit zelf kennelijk ook onderkend, want op het live-album “Breakfast In Biarritz” klinkt de zang op dit nummer een stuk dynamischer.
De zang van Sowden en het gebrek aan originaliteit leiden ertoe dat ik dit album geen klassieker van het niveau “The Visitor” vind. Toch staat buiten kijf dat Arena tussen 1998 en 2003 op zijn hoogtepunt zat en dit album bevat dan ook genoeg te genieten voor elke neoprog-liefhebber. Voor de liefhebber van teksten is dit album zelfs een regelrechte aanrader.
Wouter Brunner