Artifical Language is een nieuwe band uit de Verenigde Staten en “The Observer” is hun eerste album. Dat is een nogal indrukwekkende en doodvermoeiende plaat geworden, met een paar opvallende pros en cons.
De muziek van dit zestal houdt het midden tussen ACT, de drukke operetteband uit Zweden, en de drukke progmetal bandjes uit de VS, zoals The Mars Volta en Coheed And Cambria. Daarbij worden ze geholpen door twee goeie gitaristen (eerder actief in de band Art By Numbers), die mooie harmonieën spelen zoals Thin Lizzy dat placht te doen, alleen minstens drie keer sneller. Artificial Language heeft ook een sterke zanger in de persoon van Shay Lewis, die mooi hoog en desperaat kan loeien, maar ook gevoelig kan fluisteren. Daarbij wordt de muziek ondersteunt door prachtig pianospel en een stel componisten met een groot gevoel voor drama.
Natuurlijk kun je tegenwoordig geen tegel lichten of je komt een bandje tegen als dit, het lijkt wel alsof Amerikaanse bands allemaal een verplichte cursus moeten doen waarbij vooral Between The Buried And Me op het curriculum staat, maar als het goed gedaan wordt, hoeft dat niet erg te zijn. Een lekker potje hogeschool rock met scheurende gitaren en wat melodrama op zijn tijd is altijd goed. In dat opzicht laat Artificial Language op dit eerste, korte album goed horen wat een briljante muzikanten dit zijn.
Daar staat tegenover, dat al die operette, dat gegil en vooral dat tempo het ware luistergenot wat in de weg staan. Of laat ik het bij mezelf houden: er gebeurt zoveel, dat ik het lastig vind de liedjes uit elkaar te houden. Dat is op zich al moeilijk, want er staan er twaalf op een plaat die krap drie kwartier duurt. Dat betekent – op één uitschieter van acht minuten na, dat alle liedjes op of rond de vier minuten klokken. Geen probleem voor nummers van het kaliber Eurovisie Songfestival, waarbij de luisteraar na 30 seconden moet kunnen voorspellen hoe de rest van de compositie verloopt. Maar bij prog, en zeker zulke ADHD rock als deze, tuimelen de verschillende passages over elkaar heen, verdringen de riffs, riedels en drumsolo’s elkaar voor mijn speakers. Ik word daar doodmoe van.
In eerste instantie dacht ik zelfs, dat mijn digitale recensie-versie slechts stukjes van de uiteindelijke stukken bevatte, zo onverwachts zijn sommige intro’s en eindes. Playing The River heeft zelfs helemaal geen intro, begint meteen bij het couplet. Op mij werkt die turbulentie averechts: ik kan nog slechts luisteren naar wat er op dát moment gebeurt en niet meer naar de liedjes. Die lijken dan ook zoveel op elkaar (allemaal enorm snel, druk en virtuoos, met allemaal een vergelijkbaar stukje even orkestraal rustig en dan weer los) dat het een brei wordt. Lekkere brei, maar dan een beetje zoals een fastfood maaltijd: je schrokt het naar binnen en na afloop weet je niet wat je nou precies gegeten hebt.
Nou ja, zo te lezen is dit album dus niet voor mij gemaakt. Want ik hoor zo ook wel dat deze mannen geweldig goed zijn, al die stukjes zijn perfect en op wezenloos hoog niveau uitgevoerd. Maar dat is misschien wel het woord waar ik naar zocht: wezenloos.
Erik Groeneweg