Wat is het toch met Italiaanse zangers? Waarom zijn dat allemaal schorre schreeuwlelijken? Je kunt als Italiaan nog zo’n mooi stukje muziek spelen, vroeg of laat komt er een overgepassioneerde roeptoeter met een waffel vol scrubzout doorheen loeien. Ik ken bijna geen Italiaanse band waarvan de zanger niet klinkt alsof hij op de barricaden staat te oreren voor een bij voorbaat verloren goede zaak. Het is om horendol van te worden, alsof de wereld sinds Le Orme stil staat!
Ook Astrolabio, een band uit Verona, gaat gebukt onder dit euvel. Gelukkig heeft de band, een vervolg op het in 2007 gesneuvelde Elettrosmog, twee zangers ,waarvan er één het voordeel van zoetgevooisde klanken onderkent. De ander heeft zich de zangkunst zo te horen eigen gemaakt terwijl hij op de markt semi-verse vis stond aan te prijzen. Dat is jammer, want Astrolabio heeft op zich wel een paar sterke troeven.
Zo heeft band een zekere mate van humor, wat al blijkt de opzet van het album: Onder de titel ‘Het Isolement van Even Getallen’ is elk even liedje niet meer dan 6 seconden stilte. Ook de hoes is geinig: onder het toezicht van goden dobberen de even getallen wat mistroostig rond een klein eilandje. En goede luisteraars worden beloond met kleine flarden King Crimson en Jethro Tull.
Verder heeft de band zich breed laten inspireren: Genesis, King Crimson, Jethro Tull, Black Sabbath, De De Lind, PFM, als het maar retro is. Voor het merendeel zijn het stukken van gemiddelde lengte, die een beetje mank gaan aan vormeloosheid. Een lekker refreintje op zijn tijd had de luisteraar, die op zijn cd-speler dankzij al die humor 23 nummers voorbij ziet flitsen, iets meer houvast gegeven. De twee langere nummers zijn niet per se heel goed, maar ze zijn wel interessanter dan de korte stukken. Mooier zijn een paar ultrakorte schetsjes met akoestische gitaar en fluit, waarin de heren zich knap beheersen.
Wat de band, naast het al genoemde schorre kelen syndroom, vooral opbreekt, is het volstrekt ouderwetse geluid van de instrumenten, die niet zozeer lekker retro, als wel lelijk goedkoop klinken. De toetsen zijn bijna zonder uitzondering valse en schelle zaagtandjes die door merg en been gaan, de gitaren zijn van die knauwende rockblaffers en in combinatie met die zang heb je af en toe de indruk dat je naar The Stranglers zit te luisteren. Of Gary Numan. Daarbij lijkt vooral drummer Pontone meer te willen dan hij kan; hij doet moeilijke trucjes die nét niet helemaal goed uitpakken en dat gaat ten koste van de strakte.
Dat is allemaal nog niet zo erg als de nummers maar heel goed zijn. Dat is echter voor Astrolabio te hoog gegrepen. Een gedenkwaardig liedje zit er niet tussen, het merendeel bestaat uit gehak, links die jaren ’60 gitaar, rechts die jaren ’70 toetsen en in het midden rouwdouwerige zang. Waar de band die woestheid even laat varen ontstaan soms spannende of mooie dingen, maar van die momenten zijn er te weinig om de boel te redden.
Lelijke geluiden, valse instrumenten, suffe liedjes, afsluiter Pugni Chiusi spant wat dat betreft de kroon. Veelzeggend, want het stuk is een cover van proglegenden I Ribelli uit 1967, inmiddels door wel tien andere bands uitgevoerd, van Matia Bazar tot Pooh. Dat Astrolabio er in slaagt zo’n klassieker volstrekt te vernachelen is de kers op de appelmoes, wat mij betreft.
Al wordt het meeste gezongen door beschonken Rod Stewart imitatoren, er komt veel moois uit Italië. Dit album van Astrolabio hoort daar niet bij. Voor een band die zo graag als een Italiaanse progklassieker wil klinken, is dat een treurige constatering.
Erik Groeneweg