De Portugese prog scene neemt niet bepaald een vooraanstaande plaats in binnen het genre. Brengt de nieuwe band uit Lissabon Atrium hier verandering in? Nou ja, nieuw, Atrium is al vanaf 2003 actief. Waarschijnlijk hebben ze al die tijd nagedacht over de titel van hun eerste schijf, want die is werkelijk briljant: “2011”.
Vanaf de eerste klanken van “2011” heb ik het gevoel dat het niet helemaal klopt. Klinkt het nou wel goed en zuiver, sluiten de klanken van de verschillende instrumenten wel op elkaar aan? Ik hoop dat mijn vrees tijdens het verder beluisteren niet bewaarheid wordt.
De vier heren van Atrium maken rustige melodieuze muziek, met een hoofdrol voor de gitaar en in mindere mate voor de toetsen en de zang. Hier en daar roept het associaties op met volksmuziek en zelfs country. De muziek klinkt erg retro jaren ’70. Zelf geeft de band aan te zijn beïnvloed door Genesis, Pendragon, Pink Floyd en Camel. Met de nodige fantasie kunnen we linkjes leggen naar die bands uit hun beginperiode, met dien verstande dat elke vergelijking met deze grootheden eigenlijk misplaatst is. Het kwaliteitsverschil is simpelweg te groot.
De muziek klinkt helaas niet altijd even goed. Toetsenist Rui Godinho beperkt zich vrijwel de hele cd tot het aanslaan van akkoorden, waarmee hij zorgt voor een lekker warm dekentje op de achtergrond. Aan enige gesoleer komt de beste man nauwelijks toe. Als hij dan eens uithaalt op zijn toetsen produceert hij voornamelijk potsierlijke klanken. Als je dit positief wilt uitleggen kun je zeggen dat hij zijn spel in dienst van het geheel stelt.
Aangezien Carlos Martins en Sergio Campos op basgitaar en drums plichtmatig hun partijtje meeblazen zonder echt op te vallen, moet het dan van de gitarist komen. Pedro Cravo komt soms met aardig gitaarspel op de proppen, zonder echt uit te blinken. Maar regelmatig is het ook tamelijk dramatisch wat hij ten gehore brengt. Hij koppelt dan een matige techniek aan gewoon valse klanken. Of zou hij dit bewust doen: het met enige regelmaat jengelen en ‘er tegenaan’ spelen? Na een aantal nummers wekt dit bij mij in elk geval enige irritatie op.
En dan heb ik het nog niet eens gehad over de zang. Na een niet geheel onappetijtelijk intro van ruim vier minuten in de openingstrack Doubts begint Rui Godinho met zingen. Dan is het gedaan met de rust. Dit is echt verschrikkelijk. Vaak genoeg is aangehaald dat de zang nogal eens de achilleshiel is in een progband. Bij Atrium kunnen we spreken van een chronische aandoening aan beide voeten, met onmiddellijke dreiging van volledige afscheuring! Ik ben bang dat het verdelen van de zangpartijen door middel van strootje trekken is gegaan. De zang gaat hier en daar echt door merg en been. De regelmatig gebezigde samenzang zorgt zeker niet voor het opbeuren van mijn bezwaarde gemoed. Ik ga het nog maar niet eens hebben over het accent waarmee in het Engels gezongen wordt.
De zeven over het algemeen vrij lange nummers kennen eigenlijk geen hoogtepunten. Goed, er zitten tempo- en sfeerwisselingen in, het is lekker rustig, met soms aardige gitaarpartijen, maar echt bijzonder is het niet. Nergens wordt naar een hoogtepunt toegewerkt. Het is allemaal vrij voorspelbaar en kwalitatief niet aan de hoge kant. Het meest valt nog te genieten van de intro’s, die over het algemeen smaakvol zijn. Totdat Rui zijn stembanden laat trillen.
De band timmert – gelukkig voor henzelf – toch behoorlijk aan de weg, getuige dat Atrium in het voorprogramma van toch niet de minste bands als Barclay James Harvest en ASIA stond.
Mijn aan het begin geuite vrees is dus toch bewaarheid. Het klinkt niet goed hoor. Ik ben er van overtuigd dat Atrium de progwereld niet gaat veroveren met deze muziek. Wie al mijn kritiekpunten voor lief neemt en toch kennis wil nemen van deze schijf, met soms lieflijke, rustige melodieën, dat dan weer wel, moet dat natuurlijk vooral doen. Maar zeg niet dat ik niet gewaarschuwd heb als het tegenvalt! Ik zou dan wel voor ideale omstandigheden zorgen: op een zonovergoten balkon in de Algarve de zon in de oceaan zien zakken, glaasje port in de hand, gezellig keuvelend, en dan “2011” – niet te hard! – op de achtergrond.
Fred Nieuwesteeg