De tweede plaat van Audience is samen met het debuutalbum toegevoegd aan de indrukwekkende catalogus van Esoteric. Ook hier is Esoteric niet het eerste label om dat te doen, eerder het vijfde, als je een obscure Russische uitgave meetelt.
“Friends, Friends, Friends” is het eerste album dat de band op het Charisma label uitbracht, nadat Tony Stratton-Smith de band een keer zag optreden. Charisma was een veel meer vruchtbare werkomgeving voor de band, tussen acts als Lindisfarne en Van Der Graaf Generator. Desondanks begonnen de opnamen onder een ongunstig gesternte: de door Stratton-Smith uitgekozen producer Shel Talmy, een zeer invloedrijke dame, vond het materiaal waar de band mee de studio inkwam helemaal niks. Daarop besloot de band haar te lozen en het album zelf te produceren. Jammer, want Talmy had wel een beetje gelijk.
Het grote probleem met het debuutalbum is, wat mij betreft, dat het zo’n bonte verzameling van stijlen en invloeden laat horen, dat het nergens een geheel vormt. Hoempa, zydeco, Westcoast, psychedelica, country, het is nogal een potje. Dat neemt niet weg dat er mooie stukken op het album staan. Hetzelfde geldt, in mindere mate, voor “Friends, Friends, Friends”. Het schiet minder alle kanten op, maar er staan ook minder mooie stukken op.
Het meest opvallende aan Audience in de begintijd is de rol van Gemell, die met zijn blaasinstrumenten een eigen geluid toevoegt. Verder is het een nogal gewoon bandje met een behoorlijk gedateerd geluid. Luister maar eens naar het stuk waarmee de plaat opent. Nothing You Do klinkt als een gewoon bluesje met een rammelende akoestische gitaar en het knauwerige stemgeluid van Werth. Pas in de brug krijgt het stuk karakter dankzij de houtblazerij van Gemell.
Ook is het zijn dwarsfluit die van It Brings A Tear nog iets bijzonders maakt en de saxofoonsolo in The Raid is fantastisch.
Er staat een hoop ellende op het album. Zo is de single Belladonna Moonshine een buitengewoon dom liedje met een hoop country gedoe in het middenstuk. De invloed van Van Der Graaf Generator is duidelijk te horen in de langere, meer jazzy stukken, maar die combineert de band net zo makkelijk met een stukske klassiek dat Berdien Stenberg nog te kinderachtig zou hebben gevonden. De zang van Werth, meer toegebeten dan daadwerkelijk gezongen, gaat vroeg of laat op mijn zenuwen werken en ik betrap de band op slordigheden, het rammelt hier en daar. De composities zijn onder de maat en de teksten, onder invloed van spirituele lectuur, mediocre. The Raid gaat bijvoorbeeld over een Vikingschip, maar meer dan “Ze kwamen en overwonnen en nu zijn we gevangen, oh oh” weet de band over het onderwerp niet te verzinnen. In Right On Their Side doen ze min of meer hetzelfde met ridders van de Tafelronde. “We lachten in het gezicht van de dood en dachten niet aan vrouw of kind.” Zelfs Spinal Tap maakt er meer van.
Dat is misschien mijn grootste bezwaar: deze kerels hebben gewoon geen smaak. Het is misschien flauw om te zeggen, maar wat hadden de mannen baat gehad bij een goede producer! Wat mij betreft is “Friends, Friends, Friends” vooral de opmaat naar betere albums “The House On The Hill” en “Lunch”.
Evenals bij “Audience” blijft Esoteric in gebreke als het gaat om achtergrondinformatie. In het boekje staat een prima interview met enkele leden van de band, maar er wordt geen woord vuil gemaakt aan de bonustracks. Dat is op zijn minst jammer, want zes van de zeven bonustracks zijn remixen uit 1971 van stukken van het album. Die remixen klinken aanzienlijk beter dan het origineel, maar het hoe en waarom blijft achterwege. Waarom zijn die remixen gemaakt? Het wordt niet duidelijk.