“+4626-COMFORTZONE” is alweer het achtste album van Beardfish. De band werd ruim tien jaar geleden ontdekt en als de nieuwe prog revelatie bejubeld bij gelegenheid van hun eerste Engelstalige album “The Sane Day”. Een Zweedse band die diverse prog ingrediënten combineerde met humor en absurditeiten zoals we die van Frank Zappa kenden. Velen vielen voor het onbevangen jeugdige enthousiasme en retro-sound waarmee dit live werd gebracht.
Toch is het Beardfish tot nu toe niet gelukt om tot de groten der prog door te dringen. Gaandeweg de albums die volgden, trad er een zekere Beardfish moeheid op. We hadden misschien wel genoeg van al die tierlantijntjes. De muzikale grapjes kenden we inmiddels wel en werden meerdere malen als melig ervaren. Voor mijzelf gold dat er op een gegeven moment niet zoveel touw meer was vast te knopen aan de nummers. Kop en staart ontbraken vaak en zangmelodieën ontaardden niet zelden in vocale gymnastiek.
Ik heb de band drie keer live mogen aanschouwen waarbij ze telkens een rommelige indruk achterlieten. Ten tijde van “Mammoth”, het zesde album, leek er weer enige lijn in de muziek van Beardfish te komen. Toen ik echter de recensies van diens opvolger “The Void” (het ‘heavy’ album van Beardfish) las, heb ik besloten dit album niet te kopen. Achteraf was dit geen terecht besluit, want ook op dit album staat een aantal prijsnummers.
Wat nu te verwachten van dit achtste album? In een interview met Steven Reid van Sea of Tranquility stelt Rikard Sjöblom dat er nooit een vooraf bedachte strategie achter een Beardfish album schuilt. Terugkijkend constateert hij dat het album vooral gaat om de beknellende sfeer van ‘doe maar gewoon, da’s gek genoeg’ in zijn woonplaats Gävle . Het betreft hier de houding van ‘het is allemaal niet zo florissant, maar er is toch niets aan te doen, dus doe geen moeite om je hoofd boven het maaiveld uit te steken’. Dit leidt volgens Sjöblom tot een negatieve comfortzone, waarvan hij zich wil bevrijden.
Wat kunnen we muzikaal van deze Comfortzone verwachten? Laat ik kort zijn: een juweel van een album! Geniet van de heerlijke groove en dito gitaarspel in Hold On dat me een beetje aan het vroege (pre-Howe) Yes doet denken. Geweldig is ook de getergde opwinding en boosheid in Sjöbloms zang in het tweede deel. Hier en daar nog wat tierlantijntjes, maar wel functioneel.
Het mooie titelnummer met die mooie vervormde retro sustain-gitaar (Brian May?) is voor mij een hoogtepunt. Prachtig hoe de ritmesectie tegenwicht geeft aan dit dromerige thema. Natuurlijk is hier nog enigszins sprake van vocale gymnastiek, maar bedenk maar eens wat je van de zanglijnen van Wetton vond op de eerste UK-lp? Even wennen, maar na een paar luisterbeurten valt het kwartje (dat hadden we toen nog). En daarnaast natuurlijk gewoon een kwestie van uit je comfortzone komen. Erg sterk is ook de stevige twist die het nummer vervolgens krijgt met een zeer fraaie zanglijn. Later zelfs nog overtroffen door een instrumentale (Hammond) versie.
Even een tussendoortje, Can You See Me Now? Hoor ik hier niet een beetje Killer Queen? Jazeker, die vervormde Vaudeville-gitaar van Brian May en de Fender Rhodes. Maar verder gewoon Beardfish. Vervolgens grijpen de Zweden met King en Daughter-Whore even terug op hun vorige album: heerlijke gitaarriff-georiënteerde heavy rock, waarbij het tweede nummer bol staat van de typische Beardfish riedeltjes, maar wel mooi in een metal-context geplaatst. Deze twee nummers worden van elkaar gescheiden door het warme sfeervolle en ingetogen The One Inside (Part Two). Part One en Three openen en sluiten het album respectievelijk met een strijkkwartet en een rockende versie.
Na zo’n kleine veertig minuten sterke muziek moet het mooiste nog komen. If We Must Be Apart opent met een soort ouverture waarin alle mooie thema’s van deze epic worden ontvouwd. En dan weet je het al, dit wordt smullen. Je hoort in dit nummer veel Focus-invloeden. Soms zou je denken dat Akkerman en van Leer weer als in gouden tijden samen gloriëren. Maar ja, als zij het niet meer willen of kunnen, dan Beardfish maar, en hoe? Prachtig weemoedig Hammond-spel, tegendraads ondersteund door de ritmesectie, en dan die heerlijke gitaarlick. Ja Jan, kom daar nog maar eens om….
Het bijna slotnummer Ode To The Rock ‘n’ Roller is een aanklacht tegen de muziekbusiness waarin muzikanten bijna gedwongen worden om covers te spelen om überhaupt nog een boterham te kunnen verdienen. Hierin gaat Beardfish ouderwets te keer met een heerlijke bluesy drive. En ja, nu weet ik het zeker. Tijdens het beluisteren van dit album spookte de hele tijd een vlaag van herkenning door mijn hoofd. Ik kon het alleen niet echt thuisbrengen, maar het is dezelfde bevlogenheid en retro sound als op “Mannsverk” van het Noorse Brimstone.
De mix van “+4626-COMFORTZONE” is ditmaal niet door Sjöblom (die het te druk had), maar door gitarist David Zackrinsson gedaan en het resultaat mag er wezen. Ik denk dat dit album nog meer retro, ‘more dirty’ klinkt dan zijn voorgangers.
Het moge duidelijk zijn dat Beardfish anno 2015 weer helemaal terug is en als dit jaar nog nergens aan opgedragen is, zou ik het graag willen nomineren als het Beardfish-jaar.
Kom allemaal uit je comfortzone, loop of fiets naar de cd-winkel om de hoek en koop dit album voor € 22,- en kom in maart allemaal naar de concerten van Beardfish in het voorprogramma van prog godfather Neal Morse. Met natuurlijk Mike Portnoy (was dat niet die vent die Beardfish als de beste progband ter wereld bestempelde?) in zijn band. Anders lopen we binnenkort het risico Rikard Sjöblom, samen met Morse en Portnoy ergens in een coverband tegen te komen, terwijl ze Crazy Horses van The Osmond Brothers spelen. Doodzonde toch!`
Math Lemmen