De niet zo heel legendarische Britse band Magnum beleefde enkele jaren terug een comeback met het album “Brand New Morning“. De tussentijd heeft overigens ook niet al te lang geduurd, maar het was wel aan het begin van genoemde tussentijd dat zanger Bob Catley een solocarrière begon. Na zijn debuut, “The Tower” uit 1998 volgden een live album en vier studioalbums, waarvan deze geest van de man de meest recente is.
Allereerst de vraag: waarom is Magnum niet zo heel legendarisch? Dat is mij eigenlijk niet geheel duidelijk. Voor veel critici is de band misschien enigszins vlees noch vis. Ze hangen ergens tussen de symfo en de klassieke hardrock in. Vooral in hun begintijd maakten ze enig gebruik van een indertijd mystiek toetsenarsenaal. Ze visten daarmee een beetje in dezelfde vijver als het alweer decennialang ter ziele Angel en het rond dezelfde tijd begonnen en ook nog steeds actieve Saga. Hierbij zij meteen toegegeven dat ook deze beide bands nooit op al te grootschalige erkenning hebben kunnen rekenen. Aan het adres van Magnum kwam nog wel eens het verwijt dat de band geen ontwikkeling doormaakte. Die indruk deel ik niet echt. Al te fundamentele wijzigingen hebben ze nooit ondergaan, maar op detailniveau is er genoeg variatie te vinden, waardoor de meeste Magnum albums vrij aardig als product van hun tijd te zien zijn. Magnum heeft met dat al zeker niet de hoeveelheid progressie betoond die we aan een Rush, Genesis of King Crimson toe kunnen schrijven, maar dat wil niet zeggen dat ze meteen helemaal aan de (toch rijk bezette) andere kant van het spectrum zitten.
Toch zou je, als na een samenwerking van ongeveer twintig jaar de bandleden even uit elkaar gaan om hun eigen ding te doen, misschien rekenen op wél een fundamentele wijziging. Zij die daarop hoopten, zullen in Bob Catley teleurgesteld zijn: zijn solowerk lijkt als twee druppels water op dat van zijn moederband.
Om mijn inkadering te completeren heb ik nog een band nodig: Rainbow. Deze band heb ik in eerste instantie niet genoemd, aangezien deze klassieke metalband een wat andere oorsprong heeft. Niettemin benaderde deze band de richting van Magnum via de andere weg steeds meer, vooral op het midden jaren ’90 comeback album van Ritchie Blackmore en zijn mannen.
Afijn, ik dwaal af. Niettemin zijn zijdelings de meeste aspecten van “Spirit Of Man” inmiddels genoemd, zodat we de man inmiddels redelijk kunnen determineren. Het is een vrij degelijke melodieuze rockplaat, die waarschijnlijk in 1986 al gedateerd geklonken zou hebben, om over 2006 maar te zwijgen. Niettemin is er toch nog een bepaald publiek voor deze muziek en dat wordt dan ook op de wenken bediend. Datzelfde publiek wordt anno 2006 bijvoorbeeld ook op de wenken bediend door Toto die met “Falling In Between” een voor Toto-begrippen vrij stevige plaat aflevert. Maar dat terzijde. “Spirit Of Man” komt dan ook met alle bekende clichés op de proppen: een episch aandoende opening die de plaat de uitstraling van een onweersbui poogt te geven in Heart Of Stone, enkele power ballads (onder andere Last Snows Of Winter) en verder enigszins inwisselbare powerrockers (o.a. Moment Of Truth, Blinded By A Lie en het titelnummer). Zelfs bij de hoesafbeelding (Leonardo da Vinci’s Vitruvian man) vraag ik me af hoe vaak ik die al eerder op een platenhoes heb zien prijken. Maar goed, gitarist Vince O’Regan vermaakt zich prima en toetsenist Irvin Parratt legt lekkere tapijten. Op de stem van Bob Catley valt ook niks aan te merken. Het klopt allemaal precies en het is gespeend van al te veel avontuur.
Daarmee is het advies van uw recensent vrij eenvoudig gededuceerd: liefhebbers van avontuurlijke muziek en symfo puristen kunnen deze schijf beter links laten liggen. Fans van Magnum, het eerdere solowerk van Bob Catley of één van de andere genoemde bands echter kunnen hun collectie er risicoloos mee uitbreiden. En die fans vormen waarschijnlijk ook het publiek waar de heer Catley zichzelf het prettigst bij voelt.
Casper Middelkamp