Het leek me een uitdaging deze recensie te schrijven zónder de naam Dead Can Dance te laten vallen, maar dat is onmogelijk. Bovendien stoor ik me in recensies juist vaak aan het gebrek aan uitleg; vanzelfsprekend en haast elitair gaat de muziekkenner ervan uit dat jij Brendan Perry wel kent. Zo niet, dan ben je ‘maar een leek’ en de aandacht van deze recensie niet eens waard. Nee, ik zal me niet verlagen (verhogen?) tot dat niveau.
Brendan Perry dus was vanaf de jaren ’80 tot ver in de jaren ’90 de ene helft van het duo Dead Can Dance, één van de belangrijkste bands van het fameuze 4AD-label, en met als voornaamste kenmerk het verleggen van grenzen richting klassiek (de eerste paar jaar) en wereldmuziek (de laatste paar jaar). De andere helft was zijn ex-vrouw en tegenwoordig redelijk succesvolle filmcomponiste Lisa Gerrard. De roep om een reunie is altijd luid geweest, en een paar jaar geleden toerde de band weer eens. Ik was daar bij, om te constateren dat de magie verdwenen was. Perry bleek niet alleen een perfectionist, maar ook een neuroot eerste klas, die de band met straffe discipline een juiste kant probeerde te sturen. Ondertussen keek Gerrard naar haar ex-partner, zoals mijn ex-partners naar mij kijken (ik neem aan een herkenbare vergelijking), dus de sfeer was om te snijden.
Geen wonder dat Brendan Perry maar liefst 11 jaar deed over de opvolger van het in 1999 verschenen debuut “Eye Of The Hunter”. Achteraf gezien was dat een somber plaatje van een man met een veel te vroeg ingetreden midlife-crisis. “Ark” is van heel andere kaliber. De man die volgens mij met niemand kan samenwerken heeft op deze nieuwe plaat alles geheel zelf ingespeeld, zodat sprake is van een echte soloplaat. En dat werkt wonderwel. “Ark” is fris, geïnspireerd, duister zoals de beste platen van Dead Can Dance, maar zónder depressief te klinken. Brendan Perry heeft het licht gezien, ook al is het – zoals op de voorkant zichtbaar – slechts een vuurtoren in de duisternis.
“Ark” laat verder zien dat Dead Can Dance wel degelijk een geheel eigen stijl had, en Brendan Perry brengt die op een listige en tegelijkertijd lekker klinkende manier naar voren. Op de plaat maakt hij meer gebruik van elektronica dan ooit tevoren, maar als je een track als Wintersun luistert, kan je slechts constateren dat hier de ware architect van (één kant van) de sound van Dead Can Dance aan het werk is. Er zullen ook fans zijn die deze plaat iets te glad vinden, misschien iets te gepolijst. Ik zie er het magnum opus van Brendan Perry in, het meesterwerk van de eindelijk mild en vriendelijk geworden man.
Te midden van dit alles is daar de stem van Perry, die met jaren niets aan kracht heeft ingeboet. Sterker nog, hij zingt als nooit tevoren. Het helpt dat de slechts acht nummers stuk voor stuk hoogtepunten zijn.
En, het wordt pas echt griezelig als je eerst “Ark” draait, en daarna het debuut van “Dead Can Dance” uit 1982, toen ze nog een duister Joy Division-achtig bandje waren. De plaat die zelfs verstokte Dead Can Dance-fans bruut negeren. “Ark” legt eindelijk de verbinding daar. Ja, de cirkel is rond.
Markwin Meeuws