Het Zweeds Brighteye Brison staat niet bekend om zijn hoge productie. Sinds hun debuut in 2003 komen ze nu pas met nummer vijf op de proppen.
“Magician’s Chronicles Part I” uit 2011 deed de verwachting wekken dat hier een vervolg op zou komen. Een vervolg is er nu eindelijk, maar heet geen “Part II”. De bandleden waren in de tussenliggende tijd druk met andere zaken, zo traden drummer Erik Hammarström en Linus Kåse (saxofoon, toetsen, zang) in 2012 toe tot Anglagard. Het werken voor Brighteye kwam op een laag pitje te staan. Pas in 2018 lukte het om de draad weer goed op te pakken. Stukken die al op de plank lagen kwamen tot leven en bereikten het rondje schijfje. En het is het wachten waard geweest, de nieuweling klinkt als een klok en bevat ronduit schitterende muziek! Het is niet nodig Hercule Poirot in te schakelen om te achterhalen hoe ze aan de titel – “V” – zijn gekomen.
Brison is nogal van de lange nummers. The Crest Of Quarrel is met dik twaalf minuten nog het kortste nummer op “V”. Uit een moeras van geluiden stijgen na twee minuten triomfantelijk de eerste toetsenklanken op. Dit zal een opmaat blijken voor wat komen gaat: heel veel toetsenwerk! Denk Phil Collins weg en je hoort even Turn Me On van Genesis. Na korte solozang treden de drie zangers voor het eerst gezamenlijk op en daar is Brighteye Brison erg sterk in. Samenzang is bijna tot kunst verheven. Een vette knipoog naar de landgenoten van Moon Safari is op zijn plaats. Het tegendraadse in de ritmes dient zich eveneens aan, nog zo’n handelsmerk van de band. Dit doet regelmatig aan Gentle Giant denken. Heerlijke toetsensolo’s met de gitaar als ondersteuning maken dit tot zeker geen slecht nummer, maar het kan veel beter.
Dat bewijzen de Zweden met V, het titelnummer geeft gitarist Johan Öijen vanaf de start zijn podium. Op een bedje van Mellotron soleert hij smaakvol en licht agressief dit nummer binnen. De harmonische zang gaat rap een behoorlijk jazzy kant uit, en als het koortje dabbadabbadabbab gaat zingen is dit best even schrikken. Het contrast met het aangenaam melodische rocken kan bijna niet groter zijn, maar BB doet dit gewoon en komt er mee weg. Sterker nog, ze zijn uitstekend in staat deze muziekstijlen die heel erg lijken te botsen subtiel en logisch te verbinden. Het stukje akoestische gitaar dat volgt met een heel palet aan synthesizerklanken is ronduit hemels en luidt vijf magistrale minuten in, een van de hoogtepunten van de cd. Fraaie, dit keer tamelijk zoete samenzang en een gitaarsolo om van te watertanden sluiten dit blokje af. De muziek is ongetwijfeld noot voor noot uitgeschreven, maar het jazzy stuk dat volgt lijkt ook zo maar geïmproviseerd te kunnen zijn, zeker het ongrijpbare pianowerk. En dat is dan ook helemaal niet zo vreemd, want twee bandleden hebben hun wortels liggen en zijn ook nadrukkelijk actief in de jazzwereld.
En dan zijn we alweer bij het laatste nummer aangekomen, dat niet minder dan bijna 37 minuten klokt! Daar speelde men vroeger een hele lp mee vol. De heren nemen hun tijd voor de intro, waarbij toetsenmannen Per Hallman en Linus Kåse het hele repertoire aan vintage key’s uit de kast trekken voor bijna vijf minuten aan pure toetsenweelde. Rick Wakeman meets Keith Emmerson in dit sublieme stuk muziek dat uitmondt in een vrolijk Styx-moment. Kan een nummer van meer dan een half uur blijven boeien? Driewerf ja, BB bewijst het met The Magician Chronicles Part II (ha, daar is dan toch het aangekondigde vervolg op de vorige cd!). Hoewel officieel niet als zodanig aangegeven is dit imposante werkstuk van epische proporties in stukjes gehakt. De tempo- en sfeerwisselingen volgen elkaar in rap tempo op. We horen hoekig gitaarwerk, een momentje samen voor drums en basgitaar, verstilde passages in de pastorale sfeer en steeds weer de prachtige samenzang tussendoor. Verschillende malen lijkt dit stuk zijn apotheose te krijgen, als je niet beter weet, maar dan is het toch nog niet genoeg. Het koortrio a capella of met alleen Mellotron leidt de zoveelste nieuwe wending in, The Beatles lijkt ook even mee te doen, de Hammond schalt overal doorheen, evenals de koren en fluiten van de Mellotron. De Moogsolo’s zijn bijna niet te tellen en steeds leidt dit kwintet de luisteraar nieuwe muzikale landschappen binnen. De complimenten zijn er voor alle bandleden, maar Hallman en Kåse krijgen een tien met een griffel toebedeeld. Dit tovenaarsverhaal is toch vooral betoverend mooi omdat zij zo veel kippenvelmomenten uit hun instrumenten halen.
Alle registers zijn allang opengetrokken, maar voor het lange slotstuk vinden de heren toch nog een paar nieuwe. Uit het arsenaal aan klavieren lijken ze alles te willen halen zonder dat het te veel wordt en in de finale lijkt een soort overwinningsmars te klinken, alsof een groot gevaar is overwonnen. Het is duidelijk dat de muziek de grote winnaar is.
De luisteraar krijgt “V” zeker niet cadeau. Om de complexe arrangementen goed te kunnen doorgronden, jezelf de jazzy structuren meester te maken en de schier eindeloos op elkaar gestapelde en in elkaar gevlochten lagen van klavierwerk goed op je te laten inwerken, is een nadrukkelijke druk op de repeteertoets een vereiste. Maar als je dit er voor over hebt, deze tijd erin investeert (hetgeen geen straf is) dan openbaart zich een bijzonder indrukwekkend uur met uitgesponnen werken die teruggrijpen naar de seventies, a la Genesis en Yes, met toetsenwerk om te smullen, fraaie samenzang, dit alles met een jazzy twist. De tovenaar heeft met een simpel tikje van zijn staf alle ingrediënten tot een magisch geheel gevormd…