Styx.
Zo, dat hebben we gehad. Reeds bij hun vorige plaat, het alleszins aardige “Shangri-La” schreeuwde Brother Ape van de daken dat met het vertrek van eerste zanger Peter Dahlgren de ‘Styx-achtige vocalen’ verdwenen waren. Bijna was ik het vergeten, maar bij Brother Ape’s derde album, dat de verrassende titel “III” meekrijgt, wordt een en ander opnieuw luid en duidelijk verteld. Ik sluit mijn ogen… zie ik daar toch plotseling Dennis DeYoung weer achter de microfoon staan?
Ik hoop dat deze inleiding niet al te veel lezers gekost heeft, want “III” is een interessante plaat geworden, die bovendien een duidelijk grotere ontwikkeling laat zien dan ik louter op grond van “Shangri-La” verwachtte. In het bijzonder is de plaat, net als het artwork, wat lomer en donkerder dan zijn voorganger. Dit alles wel op Brother Ape-schaal natuurlijk, maar toch… “Shangri-La” was bij vlagen een ware notenbrij (klinkt trouwens als een aardig vegetarisch gerecht). Vaak toch wel charmant, maar het is niet echt storend dat Stefan Damicolas en de zijnen dat nu achter zich gelaten hebben.
Ook de beslissing om het aantal liedjes wat terug te brengen en de lengte per nummer wat op te voeren, geeft de muziek meer ademruimte. Diverse stukken op “III” krijgen aantrekkelijke instrumentale secties, waar in het verleden nog wel eens te veel ingrediënten in korte tijd verwerkt moesten worden.
Uiteindelijk is, een alomtegenwoordige jazzrocktic niettegenstaande, “III” toch in grote lijnen wederom een progpopplaat geworden, waarbij hier en daar wat associaties met jaren ’90 Asia gelegd kunnen worden. Max Bergman ontpopt zich als een soepele en functioneel-inventieve drummer die geen moment in Status Quo-achtige vierkwartsmaterij vervalt. Met de prominente rol die Gunnar Maxéns basgitaarspel én toetsenwerk opeisen, blijft de vraag even hoe deze muziek live vertolkt wordt. Het realiseren dat deze muziek door slechts drie mannen gemaakt wordt, maakt de muziek er evenwel enkel indrukwekkender op. Waar hebben we dat eerder gezien…?
“III” blijkt bovendien een plaat met een behoorlijk groeipotentieel. Bij mij wilden de melodieën in het begin niet echt klikken, maar langzaamaan vielen de puzzelstukjes op hun plek. Zeker in vergelijking met hoe ik “Shangri-La” destijds ontving, zat ik er na de eerste luisterbeurt wat onbevredigd bij. Enkele maanden later ben ik kwijt waarom het in eerste instantie niet klikte: de liedjes zijn sterk en de melodieën alsnog vertrouwd. Of we het nu hebben over de swingende opener Universal Eye, over de pittige rocker No Answer of het op flitsend akoestisch gitaarspel drijvende Another Day of Wonder; deze plaat kent eigenlijk geen zwakke momenten. Ook een mooie ballad ontbreekt trouwens niet (All I Really Want).
Een prima plaat derhalve van een band om in de gaten te houden. Lijkt het eigenlijk op Styx? Nee. Lijkt Stefan Damicolas’ zang eigenlijk op die van Dennis DeYoung? Een beetje. Dat is toch geen schande?
Casper Middelkamp