Zijnde liefhebber van het Engels krijg ik last van een bloedend hart van de promosheets van Record Heaven. De groteske wijze waarop deze Zweden de Engelse taal weten te vernachelen, neemt werkelijk Amerikaanse vormen aan, zo gruwelijk is deze. Ik ben niet als recensent aangenomen om het taalgebruik van labels te bekritiseren, maar dit moest me toch even van het opengereten hart.
De informatie in kwestie is het begeleidend schrijven bij het debuutalbum van het Zweedse ensemble The Carpet Knights, een groepje uit Malmö, Zweden, dat zich bezighoudt met het maken van progressieve rock met een sterke postrocksmaak. Met “Lost And So Strange Is My Mind” brengt het collectief, dat reeds sinds 1998 actief is, het debuut uit.
De muziek van The Carpet Knights laat zich duidelijk beïnvloeden door een aantal bands dat zich voornamelijk ophoudt binnen het kader van de progressieve rock. Gedacht moet daarbij worden aan met name King Crimson, Anekdoten en in mindere mate Jethro Tull. Buiten de progressieve rock doet de muziek van het ensemble me sterk denken aan bepaalde elementen van het materiaal van het Britse postrockensemble Oceansize en aan een alternatief rockbandje van Neerlands bodem, te weten het Utrechtse Taxi To The Ocean. Dan is er nog bij tijd en wijle een lichte geur van Pink Floyd te ontwaren en daarmee is de lading van de muziek feitelijk alweer gedekt.
Opvallend aan de muziek is dat mijns inziens de eerste drie nummers en het laatste nog het sterkste doen blijken van een eigen identiteit, waarvan het fluitspel van Magnus Nilsson een essentieel bestanddeel is. Door zijn inbreng is de link met het ingetogener werk van Jethro Tull snel gelegd, maar dit werkt slechts ten voordele van de muziek; door het verder nagenoeg ontbreken van de fluit wordt er na Zonked heftig ingeboet aan kwaliteit. De duidelijkste invloed die vanaf The Mist de kop opsteekt is Anekdoten, hoewel ik helaas heb moeten constateren dat The Carpet Knights grotendeels de intensiteit en heftige dynamiek van het voorbeeld missen. Dit valt niet eens zozeer te wijten aan het instrumentale gedeelte, dat is mijns inziens vaak reden genoeg tot het compleet schoonlikken van mijn vingers, maar het is de combinatie met de tergende zang die het geheel bij tijd en wijle ontzettend muf maakt. Daar waar Magnus Nilsson met zijn fluit de muziek van een ferme ‘genietbaarheidsinjectie’ voorziet, doet hij datzelfde effect grotendeels teniet door zijn zang. Niet alleen heeft hij een wat afgeknepen neusklank terwijl zijn stem an sich al weinig interessant is, bovendien klinkt de zang alsof deze opgenomen is met een microfoon aan de andere kant van de studio, terwijl er één – of twee, of drie – dempende eierdozen voor het apparaat hangen. De zanglijnen zelf doen mij regelmatig aan het Utrechtse ensemble Taxi To The Ocean denken.
Het is des te meer betreurenswaardig dat de zang vervelend aanwezig als men nagaat dat compositorisch het gebodene zeker bovengemiddeld is, op bepaalde missers na. Het geluid van de gitaar klinkt sterk als dat van Robert Fripp, terwijl de muziek veel invloeden kent van Anekdoten en Oceansize, in zoverre dat er vaak gespeeld wordt met telkens één of een paar centrale riffs die door de ondersteuning of de effecten tot een ander niveau getild worden. Bij tijd en wijle slaagt het ensemble op deze wijze wonderwel in het produceren van memorabele passages. Op andere momenten echter, zoals bij het nummer Sad, heb ik te sterk de indruk dat er heftig gespiekt is bij Anekdoten. Dit nummer namelijk vertoont sterke overeenkomsten met verschillende composities van het fascinerende album “From Within”. Hier ontbreekt echter wel de inbreng van de toetsen, die op dit album gelimiteerd hun opwachting maken, zoals bijvoorbeeld in het laatste nummer, Last Of Many. Dit nummer, tevens het langste, begint zeer fraai met elektrische piano, waarna de drummer zijn intrede doet met zijn sterk aan de stijl van Peter Nordins (Anekdoten) refererende spel. Ook zijn er in dit nummer nog sporen van verdere synthesizers, waaronder een Moog, te ontwaren. Dit nummer is zeker een hoogtepunt, het is dan ook des te meer spijtig dat het als laatste nummer komt, als de luisteraar al een beetje moe is van de middelmatige middenmoot van het album. Het rustige gitaarspel met een ontspannen pingelende Fender Rhodes is echter wel een laatste blijk van de aanwezige talenten van de band en als zodanig een niet onverstandige afsluiter. ‘Let’s go out with a (spreekwoordelijke) bang’, zal de band gedacht hebben.
De plaat is overgoten met een typisch Zweedse saus van melancholie die me echter ook bij tijd en wijle aan het IJslandse gezelschap Sigur Ross doet denken. Deze sfeeromschrijving is tevens terug te vinden in de teksten van de nummers, of zoals het label het zelf omschrijft (taal- en spelfouten mee geciteerd): “The lyrics are following the spirit of the music and describes emotions and states of mind rather than accual events”. Dit is echte regenmuziek die je moet beluisteren aan de rand van een groot meer, terwijl de motregen de heuvels sluiert in een grijze waas van melancholie en de treurwilg in de verte op deerniswekkende wijze zijn takken wiegt op het droefgeestige ritme van de wind. Of zoiets. Het is dan ook het totaalgeluid dat uiteindelijk doorslaggevend is bij mijn beslissing dat deze plaat wel degelijk het beluisteren waard is.
In rekening genomen dat het hier het debuut betreft van een band die bij een klein, alternatief label getekend staat, vergeef ik het de heren van The Carpet Knights dat ze af en toe te duidelijk spieken bij hun voorbeelden. Wat ik ze echter niet kwijt kan schelden is het teleurstellende effect van de zang en de matige nummers die het album opvullen, maar desondanks is “Lost And So Strange Is My Mind” een aanrader voor mensen die graag alleen aan hun bureau door de regen naar buiten staren en nostalgie koesteren als een hoog goed. Helaas moet ik ook bekennen dat de band de Mellotron die ze bij bepaalde demotracks gebruikt hebben op dit album op stal hebben gezet, want dat witte kastje had nog net die extra draai aan het geluid kunnen geven…
Christopher Cusack