Wie dezer dagen met gemengde gevoelens de verrichtingen van Kayak heeft gadegeslagen, vindt in deze recensie een reden tot opluchting: het kan altijd erger! De Braziliaanse groep Cartoon koos voor haar tweede langspeler een ambitieus project: een rock-opera over Koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel. Als er ondertussen één onderwerp nog meer uitgemolken is dan de lotgevallen van Merlijn en dat getob met Excaliber wil ik het vooral niet weten, maar Cartoon koos voor een andere en meer dan krankzinnige invalshoek. Zo is het zwaard een hamer die door Arthur uit een aambeeld (Bigorna) getrokken moet worden. Dat die hamer daar is achtergelaten door Peter Pan, of liever Pyter Pen, wekt dan al net zo min bevreemding als het feit dat halverwege Robin Hood opduikt. Het verhaal, ontegenzeggelijk geschreven onder de invloed van paddenstoelen en kruidenbuiltjes, gaat alle kanten op en is werkelijk niet te volgen. Bij de cd zit een stripboek met daarin hetzelfde verhaal, prachtig vormgegeven maar even onbegrijpelijk, want in het Portugees.
De muziek is als net zo min origineel als het verhaal. De schrijver, zanger en bassist Khadhu, leunt zwaar op de jaren zeventig. Camel, Genesis, Yes, Gentle Giant en natuurlijk Andrew Lloyd Webber zijn de belangrijkste invloeden. Eh… Lloyd Webber? Nou ja, “Bigorna” is niet zozeer een rock-opera als wel een symfo-musical. “Jesus Christ Superstar” en “Starlight Express”; zoiets moet Khadhu voor ogen hebben gehad, of misschien toch gewoon de werken van Rick Wakeman. En niets ten voordele van Andrew Lloyd Webber, maar op zo’n moment hoor je toch waarom hij wel beroemd is en Khadhu niet. Deze cd mist pakkende liedjes, grootse momenten of zelfs maar structuur. Net als het verhaal gaat de muziek alle kanten op. In één liedje komen achtereenvolgens gewone rock, hillbillycountry, ragtime, barok en polka voorbij. Misschien is het leuk als er op een podium gek bij gedanst wordt, bij mij in de huiskamer sloeg het nergens op.
Dat wil niet zeggen dat er in die dik zeventig minuten helemaal geen leuke muziek voorbij komt. De eerste zeven minuten dacht ik nog met een superplaat van doen te hebben. Een veelbelovend pompeus begin met een Camel-sfeer en een prachtig stukje klassieke gitaar (eigenlijk zijn alle passages met akoestische gitaar van een Anthony Phillips-schoonheid) en een prettige zangstem. Ook verderop zitten er lekkere symfonische stukken muziek in, knappe arrangementen en aangename verrassingen. Niet zo goed als Glass Hammer, maar wel in dat straatje.
Maar het is ook ten minste drie kwartier bagger die ik heb moeten doorwaden. Vijf en veertig minuten smakeloze geluidsverontreiniging waar Frans Bauer nog een puntje aan kan zuigen. Dat begint met het irritante geluid van een knetter valse piano (wel een heel stripboek, maar even de vleugel stemmen, ho maar) en eindigt via een onoverbrugbare dip halverwege – ten minste zeven futloze liedjes achter elkaar doen de aandacht volledig verslappen – bij de hysterisch gezongen, volslagen belachelijke shownummers.
Al tijdens liedje drie, waar de ridders bezingen hoeveel moeite ze hebben om de hamer uit het aambeeld te trekken, voelde ik het bloed uit mijn oren wegstromen: vijf maal Glenn Hughes die een wedstrijdje ‘verwijfd krijsen’ houd. Ik stel me zo voor dat hier ruige, langharige hardrockers opeens een musical moeten zingen / acteren. Niet alleen moeten ze partijen zingen die hun capaciteiten verre te boven gaan, ze moeten het ook nog doen als typetje, als komische ridder, als elfje, als vertwijfelde Robin Hood of als zeven dwergen. Het is te hoog, te vals en te gek voor woorden.
Een groot aantal van die liedjes is bovendien tè lullig voor woorden, flauwte die zelfs de Dizzy Man’s Band te gortig zou worden, ernstig belachelijke troep. Wie “McCavity” uit Cats kent, stelle zich voor dat het gezongen wordt door een beschonken Bruce Dickinson, twee octaven hoger dan prettig voor hem is. En dan nog véél erger. In Engeland zijn ze ooit met een complete punk-generatie begonnen om een einde te maken aan dit soort muzikaal mestoverschot. Dat het hele gedoe als een nachtkaars uitgaat, dat sommige teksten wartaal zijn (“where has gone the lights?”) en dat de band af en toe wat rammelt, het doet er allemaal niet meer toe. Mijn tenen kunnen niet krommer dan krom.
Het is natuurlijk niet helemaal eerlijk om een productie die je ook moet zien te beoordelen op wat je hoort, maar dit is geen concertregistratie, dit is in de studio opgenomen en het is – voor het grootste deel- erbarmelijk. Ton Scherpenzeel, kom terug! Alles is vergeven!
Erik Groeneweg