Het maken van goede popmuziek blijft een kunst op zich. Daar waar een artiest bij een epic de tijd heeft om ideeën tot in de puntjes uit te werken, moet bij een kort nummer het essentiële worden uitgeselecteerd. Dit kan resulteren in gefocuste muziek, maar ook in een zekere oppervlakkigheid. Zo weet deze plaat, een niet onverdienstelijke verzameling symfopop, de voornoemde valkuil niet geheel te ontlopen.
Daniel Tompkins is bij proggers voornamelijk bekend als zanger van Tessaract en Skyharbor. Bij deze bands bleek zijn zang al een goede begeleiding voor hoekige progmetal en op deze plaat blijkt dat zijn fluwelen stem tevens goed past bij symfonisch getinte pop. Thematisch verhaalt deze plaat over de ups en downs van relaties. Het is een clichématig onderwerp dat resulteert in melodramatische lyrics. Qua stijl doet dit solodebuut denken Blackfield met een Avicii-sausje. De luisteraar mag dan ook symfopop verwachten met een consequent merkbare dance-invloed.
Het songmateriaal is gelukkig sterk. Zo begint het titelnummer met een aangename dancebeat en gewichtige pianotonen. Een pakkend refrein moet de muziek in het geheugen boren, waarna een weidse synthpartij de compositie smaakvol beëindigt. Limitless valt verder op door een mooi dreigend begin. Een aanstekelijk popnummer met knisperende toetsenaccenten die resulteren in een zekere zwoelheid. De refreinen hadden echter creatiever gekund. Het voelt zo ietwat saai aan! Telegraph zie ik als het beste nummer van het album, door onder meer de inktzwarte intro dat met een slepend ritme gelijk de aandacht vastgrijpt. Statige strijkers onderstrepen vervolgens een heerlijk subtiele spanningsopbouw. Een mooie, melancholieke afsluiter! Als Tompkins meer van dit soort slepende doch beklijvende composities weet te produceren, dan zie ik het goed in voor het verdere verloop van zijn solocarrière.
Niettemin bemerk ik toch enkele mankementen. De muziek komt aanvankelijk overgeproduceerd en gelikt over. Zo voelen de geluidsmuren vaak aan als stadiumbombast die live waarschijnlijk goed zal klinken, maar die in de studioversie hol en geforceerd overkomt. De arrangementen vind ik daarnaast wisselvallig, aangezien intrigerende toetsentapijten en mooie weelderige klanken worden afgewisseld met blikken dubstep’achtige elektronica en plastieken stemeffecten.
Naast het reguliere album vinden we op de cd-versie een aantal remixen, waaronder drie verschillende versies van het openingsnummer. Deze brengen de toetsen meer naar voren, hetgeen resulteert in een erg radiovriendelijke, dansbare ervaring. Hoewel de remixen over het algemeen aangenaam doch ietwat overbodig zijn, is de Head remix van Black The Sun wel buitengewoon interessant, aangezien deze versie symfopop transformeert in een soort triphop. Dit smaakt zelfs iets beter dan het origineel! Ik kan mij derhalve niet aan de indruk onttrekken dat deze artiest beter tot zijn recht komt in lome melancholie dan in uptempo knallers met dansaspiraties. Verder tonen de alternatieve versies aan dat de composities goed genoeg in elkaar steken om zelfs met een ander arrangement te overtuigen. Mijns inziens is de plaat alleen daarom al geslaagd.
Dit album is weliswaar geen meesterwerk, maar de muziek is aanstekelijk genoeg voor een aantal luisterbeurten. Jammer dat de plaat zo overgeproduceerd klinkt, aangezien de sterke composities hierdoor aanvankelijk oppervlakkig aanvoelen. ‘Castles’ is niettemin het aanhoren zeker waard.
Luke Peerdeman