Hoe fijn is het om na het overlijden in 2013 van Yes oerlid Peter Banks toch nog nieuw materiaal van hem te mogen beluisteren. Dit volledig instrumentale album is te danken aan de viool- en gitaarimprovisaties die hij samen op een middag van 10 augustus 2010 heeft opgenomen met David Cross, bekend van King Crimson in de periode 1972 tot en met 1974 waar hij als violist te horen was op iconische albums als “Lark’s Tongues In Aspic”, “Starless And Bible Black” en “Red”.
Cross kon zich na de dood van Peter Banks er aanvankelijk niet toe zetten om met de bijzondere opnames aan de slag te gaan. Na jaren op de plank te hebben gelegen ging hij met producer Tony Lowe aan de slag en nodigden ze verschillende gastmuzikanten uit die de muziek zo vrij en creatief mogelijk mochten interpreteren als ze zelf wilden. En dat was geen sinecure als je bedenkt dat het originele materiaal al een naïeve aanpak was zonder enige vorm of structuur. De bekendste namen uit de progwereld die grotendeels met connecties aan Yes en King Crimson zijn verbonden en spontaan hun bijdrage leverden zijn op toetsen Geoff Downes, Tony Kaye en Alan Wakeman. Op basgitaar Billy Sherwood en op drums Jay Schellen, Jeremy Stacey en Pat Mastelotto. De naam Andy Jackson zal minder bekend klinken maar hij is diegene die de sound effects voor onder andere Pink Floyd leverde. Met dat laatste hebben we de stijl van dit album direct omschreven. En dan bedoel ik niet Pink Floyd maar geluidseffecten.
Het uiteindelijke resultaat is met uitzondering van het openingsnummer met de toepasselijk titel Rock To A Hard Place geluidscollages geworden waar schijngevechten tussen gitaar en viool in slow motion voorbij lijken te komen. Het gaat hier niet om ritme, intensiteit of ‘zie mij eens ingewikkeld doen’, hier gaat het om leegtes die spaarzaam opgevuld worden met klanken die in spontane stucturen licht opkomen en net zo langzaam weer verdwijnen in het grote niets. Als een onbestemd schip dat aan de horizon langzaam wegzakt in zee met de vraag of hij ooit weer terugkeert. Het zijn grenzen opzoeken in het muzikale spectrum zonder te overschreeuwen of imponeren.
Rock To A Hard Place is dus als enige een wat stevig nummer waar Cross’ virtuoze vioolspel het meest op de voorgrond komt. Omdat dit naast The Work Within en Missing Time één van drie nummers zijn die extra opgenomen werden in 2018/2019 is mijn vermoeden en dat is echt een aanname dat er alleen wat slaggitaar van Banks is gebruikt en door de gastmusici flink is bijgeklust om het nummer op te tuigen. Op Upshift wordt dit ruimschoots goedgemaakt en is daarmee het meest melodische stuk geworden dankzij een aangenaam thema op gitaar door Peter Banks. The Smile Frequency is dankzij het vele getik en gerammel op klankschalen meer een soort wereldmuziek geworden die wat weg heeft van Weather Report. In The Work Within snijden en schuren de viool en gitaar om en om ondersteund met allerlei buitengeluiden, terwijl Missing Time het meest atmosferische nummer is door de vele galm en echo gitaargeluiden en een huilende viool die je aan het janken zet, en dat bedoel ik niet negatief.
Hierna gaat er een tandje bij en wordt er een versnelling hoger opgeschakeld. Plasma Drive is het meest funky nummer waar je je nog wel eerst door een paar donkere soundscapes moet heen slaan. Een wat vreemde combinatie maar de heerlijk baspartij van Billy Sherwood vergoeden veel. Dat geldt ook voor Laughing Strange dankzij de vele verschillende tegendraadse solo’s tussen Peter, David en ditmaal Tony Kaye op orgel. Door het uptempo komt Mahavishnu Orchestra hier het meest in de buurt. Het slotnummer Crossover roept de sfeer op van The Colony Of Slippermen van “The Lamb Lies Down On Broadway” waar niet toevalligerwijs de Genesis leden zonder Peter Gabriel in een kamer apart ook wat experimenteel jamden om met geluidscollages een bepaalde sfeerzetting te krijgen. In dit geval is het een wat ongemakkelijk nummer geworden maar wel heel interessant.
Als je houdt van avontuurlijke geluiden die richting het experiment gaan zonder structuur of doel dan vermaak je je wel met dit album. Verwacht zeker geen gladde viool strijken van ELO’s Mik Kaminsky of een melodische Kansas Robbie Steinhardt. De valkuilen om in supersnelle jazzrock te verzanden worden prachtig omzeilt en leveren vooral een verrassend album op ter nagedachtenis aan een gitarist die bij leven al te weinig lof heeft mogen ontvangen en hier op een ongetwijfeld warme zomerse middag wat dromerig zijn gitaarklanken met een viool wilde samensmelten.