Bijna tien jaar hebben we moeten wachten op nieuw werk van David Gilmour, na “Rattle That Lock”. Hij neemt er de tijd voor. “Luck and Strange” is overigens pas zijn vijfde soloalbum, na zijn debuut in 1978. Volgens Gilmour inspireerde het met zijn familie muziek uitvoeren op lifestreams tijdens de coronaperiode hem om een deel van zijn verleden, waaraan hij verbonden was, weg te gooien. Zijn vrouw, romanschrijver Polly Samson, schreef de meeste teksten, die veel gaan over sterfelijkheid en veroudering.
Gilmour neemt ook de tijd om zijn muzikale verhaal te vertellen. In een doorgaans ontspannen tempo tekent deze gitaargrootheid verfijnde sfeerplaatjes. Hij verloochent zijn bluesy speelstijl niet, laat geraffineerde toetsenpartijen de boel inkleuren, terwijl hij met Guy Pratt een bassist van naam in huis heeft. Zijn kenmerkende, wat hese stem klinkt wat doorleefd in nummers die soms ook pop en jazz aftasten. En altijd is daar natuurlijk zijn fantastische en uit duizenden herkenbare gitaarspel. De solo’s aan het eind van de meeste nummers gaan van ragfijn, via licht rockend tot behoorlijk furieus, maar komen altijd uit het hart en zijn altijd raak.
Het titelnummer heeft dat zalige dolce far niente-gevoel dat spel en zang van Gilmour zo kenmerkt. Alle instrumenten leveren subtiel hun bijdrage aan dit bluesgetinte werkstuk. In de hogere regionen klinkt Gilmour wat als Roine Stolt, ik weet niet of dit een compliment is. Fraaie gitaarakkoorden gaan even hand in hand met een orgeltje. De solo op The Piper’s Call is, na een rustige aanloop, stevig rockend. Op een bedje van orkestratie laat hij zijn snaren juist weer een ragfijn web van hemelse klanken spinnen in A Single Spark.
Between Two Points is een cover van het nummer van de Montgolfier Brothers. Dochter Romany zingt dit popliedje fraai en bespeelt de harp. De solo van pa kan niet uitblijven. Zijn gitaar klinkt hier bijna verkouden, nasaal, maar och, weer zo mooi. We kunnen wachten op invloeden van Pink Floyd. Ze zijn aanwezig op Dark and Velvet Nights, waarop de drukte van “The Wall” te horen is en nog sterker op Scattered. Je hoort hier Floyd in de drums en toetsen. Dit is het spannendste en fraaiste nummer van de cd, in alle rust opgebouwd met theater, pianoloopjes, akoestisch spel, en dé solo waarop je zit te wachten. Zijn hele ziel en zaligheid legt hij hierin.
Op bonusnummer Yes, I Have Ghosts laat Gilmour zich van zijn tokkelende kant horen. Zijn stem in deze track met hints van country, lijkt op die van Leonard Cohen, Romy zingt weer mee. Zijn akoestisch gespeelde solo, begeleid door viool, is van grote schoonheid.
Bijzonder is het meespelen van Richard Wright op de ‘Barn Jam’ van het titelnummer. Dit is in 2007, een jaar voor diens dood, opgenomen. Anton Corbijn zorgt met zijn foto op en het ontwerp van de hoes voor een Nederlands tintje.
Rustig op je in laten werken is het devies bij het nieuwe werk van David Gilmour. De muziek kan zomaar aan je voorbij gaan, het lijken op het eerste gehoor misschien maar gewone liedjes. Echter, als je er je best voor doet en er de tijd voor neemt, net als Gilmour doet, ontrafelen de geheimen van “Luck and Strange” zich. En de solo’s van David Gilmour, ja, die wil ik stuk voor stuk op een voetstuk plaatsen.