Roby Deaton en Craig LeMay kennen elkaar van de Amerikaanse progband Cinema, maar hebben sinds een paar jaar samen een project, waarin ze prog maken die zwaar leunt op de toetsen van Deaton. Die lijkt zeer beïnvloed te zijn door Keith Emerson en Jordan Rudess, dus herken je in deze muziek sporen van Emerson, Lake & Palmer en Dream Theater. Dat zijn geen vervelende uitgangspunten voor een lekker potje progrock, hè?
In sommige gevallen moet je die invloeden wel heel letterlijk nemen, hoor. Exordium klinkt alsof er oude opnamen van Emerson over een nieuwe begeleidingsband geplakt zijn, zozeer lijkt het Hammond-spel van Deaton op dat van zijn voorbeeld. Toch is Deaton LeMay Project geen verkapte coverband, daarvoor heeft het project te veel eigenheden.
Eén daarvan is, helaas, dat niet alles even strak is ingespeeld. Hier en daar houdt Deaton zijn arpeggiootjes niet helemaal vol, en op een zeker moment hoor ik drummer LeMay toch echt uit de bocht vliegen. Heel bezwaarlijk is het niet, muziek is een levend ding, immers. Maar bij DLP lijkt het af en toe wel een ontembaar wezen. Dat is wonderlijk, want het mooie van in een studio opnemen is immers, dat je foutjes lekker over kunt doen. En ik zit heus niet met een metronoom naast de speakers.
Gelukkig worden de heren uit Texas geholpen door een fijn stelletje gasten, waarvan de bassisten Haddad en Berthoud eruit springen, net als gitarist Imani. Ze tillen de muziek naar een zeer hoog niveau. Tel daarbij de zang van Iraniër Hadi Kiani op en je hebt een heerlijke progmetalband van het type Cairo of Europe. Niet alle songs zijn even stevig, waardoor er, mede door de galmende zang van Imani, soms een vergelijking met Styx te maken valt.
Nou ja, geen geringe verwijzingen dus, en – op de enkele verslikking na – maakt de band de verwachtingen meer dan waar. Het is vooral opvallend dat dit zeer toegankelijke, om niet te zeggen makkelijke muziek is. Ondanks de knappe maatsoorten en scheurende gitaren luistert het album vlot weg en klinkt alles zeer verzorgd. Het uitgebreide toetsenarsenaal van Deaton speelt wel nadrukkelijk een hoofdrol, waarbij de gitaren gelukkig ook wat ruimte krijgen. Ook fijn zijn de koortjes waarmee Kiani zijn leadzang aanvult. Hij heeft een prettige stem, maar moet af en toe zo hoog zingen dat het knijpen wordt. Dan kun je maar beter de breedte opzoeken.
De composities zijn volledig toegesneden op het genre. Dat is een wat omfloerste manier om te zeggen dat ze niet bijster spannend zijn, maar je mag er ook in lezen dat ze plezierig in het gehoor liggen en voldoen aan de verwachtingen. Het tweede deel van de plaat wordt in beslag genomen door een suite van vijf nummers, die elk een element behandelen: vuur, water, lucht, aarde en… muziek. Bij elkaar duurt de suite maar liefst ruim 30 minuten, een indrukwekkend epos. De plaat sluit af met Voice Of Freedom, dat kennelijk alleen op de Europese uitgave staat. Waarom dat nummer ongeschikt werd geacht voor de Amerikaanse editie is me een raadsel, of het zou iets met de gespannen verhoudingen in de Verenigde Staten te maken moeten hebben. Het begrip vrijheid wordt daar de laatste jaren immers wat gegijzeld door flink rechts.
Ik heb er wat moeite mee om ronduit te beweren dat dit een wereldplaat is. Ik denk zomaar eens, dat ik dit helemaal geweldig had gevonden als ik nu 18 was geweest. Inmiddels heb ik zoveel van dit soort platen gehoord, dat de vervoering uitblijft. Tel daarbij de af en toe wat schreeuwerige zang en de evidente foutjes op, en dan kom je niet aan een voldoende. Daar staat tegenover, dat er wel erg mooie momenten op de plaat staan, zoals de piano-interlude Dragonfly, een paar erg knappe gitaarsolo’s en het lieflijke Air, waarin een mooie vioolpartij de muziek naar een hoger niveau tilt. Dat zijn stukjes van grote klasse.
Deaton LeMay Project blijft daarmee wat mij betreft aan de goede kant van de streep, lekker thuiskomen voor liefhebbers van AOR met een progressief randje, ook aardig voor ELP-adepten of fans van synthesizermuziek. Wie twijfelt: de plaat staat uiteraard op Spotify.