Deke Leonard maakte, in de jaren dat hij niet in de Britse prog/blues/rock ‘n’ rollband Man zat, een aantal soloplaten, waarvan er twee door Esoteric zijn uitgebracht. Echt nodig was dat, om meerdere redenen, niet: in 1995 werden de twee albums als eens op één schijfje uitgebracht. Esoteric vond echter een aantal bonusopnames, dus wat doe je dan? In dit geval gaat het om vier liedjes die toentertijd niet goed genoeg geacht werden voor het album, maar wie weet hebben de verstreken jaren een positief effect gehad op de waardering.
Zoals ook bij zijn eerste soloplaat, “Iceberg”, maakte Deke voor “Kamikaze” gebruik van een redelijk vaste band, bestaande uit bassist Martin Ace, drummer Keith Hodge en gitarist Brian Breeze. Deze band toerde ook live, maar tegen de tijd dat “Kamikaze” uitkwam, was Leonard zijn bandje al weer zat en zag hij meer toekomst in een vernieuwd lidmaatschap van Man, dat veel succesvoller was.
Brian Breeze en Deke zijn goed op elkaar ingespeeld. Ze dubbelen veel gitaarpartijen en zijn ook akoestisch sterk, zoals onder meer blijkt uit het korte Stacia. Dit niemendalletje gaat over de beroemde danseres die optredens van Hawkwind tot een sensuele happening placht te verheffen. Als de legenden over haar schoonheid kloppen, wordt ze met dit liedje tekort gedaan, maar aardig is het wel.
Zoals ik in de bespreking van “Iceberg” al opmerkte, vind ik de grote tekortkoming van Man vooral de onevenwichtigheid van het materiaal; het éne nummer is een briljant progressief epos, het andere is een simpel rockdeuntje. Op elke plaat van Man moet je je door een hoop narigheid worstelen om bij de echte juweeltjes te komen. Iets dergelijks is met de platen van Deke Leonard aan de hand, al vrees ik dat zijn muzikale hoogtepunten in geen enkele verhouding staan tot de toppen uit het Man-oeuvre. Zoals “Kamikaze” laat horen, gebruikte Deke alles wat hij had, van een rock ‘n’ roll shuffle als Lousiana Hoedown via het wel heel op Status Quo leunende In Search Of Sarah tot een hemeltergend slepende countryballad als Sharpened Claws. Het aantal sterke liedjes is op die manier op één hand te tellen en ook dit keer moet je wel heel erg je best doen om er ook maar iets progressiefs in te vinden.
Eigenlijk vind ik “Kamikaze” wel iets gelijkmatiger en beter dan “Iceberg” en vooral als je het beschouwt als een tijdsdocument heeft de plaat zijn aardige momenten. Veel meer dan een aardige barband is dit gezelschap echter niet, zelfs niet in de afsluiter (en het sterkste nummer) van het eigenlijke album The Devil’s Glove, waarop bijna de complete bezetting van Man meespeelt.
De bonustracks zijn meer van hetzelfde. Het weinig flatteuze She’s A Cow is een bluesje, Joyful Soul is meer rock ‘n’ roll en Steel Painting Man is een zoetsappig zeurliedje. Alleen California Silks And Satins is een prachtig luie Westcoast ballad met meerstemmige zang waarvan ik niet goed snap waarom-ie eerst op het album ontbrak.
Als Deke Leonard niet in Man gespeeld had, was niemand ooit op het idee gekomen om deze platen ooit opnieuw uit te brengen. Dat was, op een enkel nummertje na, ook volkomen terecht geweest. En dan nog.
Erik Groeneweg