De Italiaanse prog is er één met een rijke historie en een grote verscheidenheid aan bands. En diezelfde rijke historie blijkt een goede voedingsbodem te zijn in deze moderne tijd. Bands als bijvoorbeeld Deus Ex Machina, DFA, Finisterre of La Torre dell’ Alchimista putten allemaal uit die geschiedenis om er vervolgens ieder zijn eigen ding mee te doen.
Dit debuutalbum van Distillerie Di Malto doet een poging zich bij deze groep te voegen en dat doen ze absoluut niet onaardig. Het muzikale vakmanschap van de muzikanten staat buiten kijf, zonder dat overigens één van de leden echt de hoofdrol opeist. Iedereen is ondergeschikt aan het zo goed mogelijk voor het voetlicht brengen van de composities van zanger / gitarist Fabrizio Pellicciaro.
Opener Allegro Con Brio blijkt na beluistering eigenlijk een beetje een buitenbeentje te zijn op dit album. Dit betrekkelijk simpele semi-instrumentale stuk (tegen het eind word er nog even redelijk onopvallend gezongen) is behoorlijk gitaargeoriënteerd en gebaseerd op een aantal aangename gitaarriffs, waarover door gitaar en ook toetsen gesoleerd word. Het heeft een beetje een neurotisch, onrustig sfeertje.
Phoebus opent met een soort dronken kermismuziekje alvorens een zelfde soort gitaarrifje als in het openingsnummer opduikt. De zang is hier wat prominenter en in het Engels en dat is jammer. Want nu valt eens te meer de matige uitspraak en oninteressante tekst op. Gelukkig vervult de zang niet echt een hoofdrol op dit album en voor we het weten zitten we dan ook in een lekker akoestisch duet tussen gitaar en fluit. De nu volgende passage laat eens te meer horen waar deze band veel naar heeft geluisterd: Locanda Delle Fate en PFM. En dit typeert ook tevens nagenoeg het hele album: goed uitwerkte symfonische rock in een warm jaren ’70 jasje. Na een atmosferische gedeelte, waarin wel goed de spanning wordt vastgehouden, keren we weer terug naar de opening van dit stuk.
De volgende track mag gerust tot de kroonjuwelen van dit album worden gerekend. Relaxt openend met tokkelend gitaarwerk en een melancholieke synthmelodie heeft dit instrumentale werk een lekker, herfstig sfeertje. Het vlotte middendeel van Melodia Di Fine Autunno is overigens het enige gedeelte waarin de toetsenist wat meer in het voetlicht treedt met flitsende sololijnen. Over het algemeen beperkt deze zich tot heel stemmig spel met een nadruk op mooie toetsentapijtjes. Zo ook in het slotdeel waar een lage gitaarmelodie het heft van hem overneemt.
Diezelfde -bijna klagende- gitaar opent ook Aria E Vento. En gelijk moet ik hierbij denken aan een zelfde soort gitaarpartij in het nummer Mariner van de Rocket Scientists (te vinden op hun tweede album “Brutal Architecture”).
Als de zanger zijn intrede doet, horen we die typische Italiaanse zang zoals we die al zo vaak hebben gehoord: vol overtuiging en een tikkeltje dramatisch. En net als in Phoebus is ook hier weer ruimte voor een korte akoestische interlude. Het is die mooie afwisseling tussen gedragen passages en drukker werk dat duidelijk de charme van Distillerie Di Malto is.
Een zelfde charme die ook afstraalt van het afsluitende 5/5/1555. Dit nummer, maar ook de twee die hier aan vooraf gingen, hebben allen iets vertrouwds zonder dat het overigens direct jatwerk van illustere voorgangers is. Het is misschien ook wel de warme productie die aan dit vertrouwde karakter debet is.
Deze Italiaanse band, die overigens al heel wat jaren bij elkaar is maar zich nu pas gerijpt genoeg vond om het eerste materiaal voor een breder publiek beschikbaar te stellen, heeft een goed debuut afgeleverd. Een duidelijke keuze voor de Italiaanse taal en misschien af en toe wat meer gepassioneerd spel van de muzikanten zou er maar zo toe kunnen leiden dat we in de toekomst een potentiële klassieker van hun kunnen verwachten. In de tussentijd zal ik nog regelmatig van dit album gaan genieten.
Christian Bekhuis