De drie platen die de Dixie Dregs voor Arista maakten tussen 1980 en 1982 hebben een zeer terechte tweede jeugd gekregen van plantenlabel Evangeline Records. Nog steeds zijn dit zeer beluisterenswaardige platen van een groep muzikanten aan de top van hun genre. Dat genre was een wat vaag gebied tussen prog, jazz, country en new age, bijna allemaal instrumentaal. Door de belangrijke rol van de viool kun je de muziek vergelijken met die van Kansas, vooral omdat Steve Morse die band later kort zou versterken. Vergeleken met die band misten de mannen vooral de ambitie om beroemd te worden, want de platen bevatten ook wat jammerlijke niemendalletjes van het type ‘Er hangt een paardenhoofdstel aan de muur’.
Steve Morse was de belangrijkste man binnen de Dregs. Zijn uit duizenden herkenbare gitaarspel tilde de band naar een hoger niveau, net als zijn composities. Gek genoeg was Morse helemaal niet afkomstig uit het Zuiden van de Verenigde Staten, dus dat de band wel zo klonk, met duidelijke referenties aan bands als The Allman Brothers en Lynyrd Skynyrd, moet voor een deel op toeval berusten. Zeker zijn de fusion en de jazzrock van even groot belang geweest voor de ontwikkeling van de Dregs-stijl.
Bewijzen voor het bovenstaande vind je meteen al op “Dregs Of The Earth”, waar een jazzrock-parel als I’m Freaking Out naast het bluegrass-geintje Pride O’ The Farm te vinden is. Op I’m Freaking Out blijkt ook de klasse van de andere muzikanten, met hoofdrollen voor bassist West en toetsenist Lavitz. Hier hoor je de Dregs op hun best: funky, rockend, melodisch en ritmisch complex. Meteen daarop volgt het lieflijke Old World, een akoestisch stuk waarop de gehele Windham Hill catalogus geïnspireerd zou kunnen zijn.
“Unsung Heroes” opent met meer specifieke Dregs: Cruise Control is snelle rock a la Kansas met een klein themaatje en veel ruimte voor solo’s. Hierop blinkt vooral Morgenstein uit met een briljante drumsolo. In Divided We stand is al te horen hoe Morse zou gaan klinken op zijn latere solowerk: intelligente jazz-rock met veel dynamiek en veel ruimte voor gitaarsolo’s. Zo hoor ik de Dixie Dregs ook het liefst: fraaie, met veel verbeeldingskracht gearrangeerde, krachtige muziek met een kop en een staart. Spijtig dat de band zich in I’ll Just Pick weer van zijn lollige country-kant laat horen met een soort flauwe hoempa. Desondanks is “Unsung Heroes” verreweg het beste van deze drie albums. Zonde dat het in twee stukken is geknipt om de muziek op twee schijfjes te krijgen.
Op “Industry Standard” begint de formule een beetje sleets te worden. De composities zijn net iets minder sterk, het kunstje wordt voorspelbaar. Toch is een mindere Dixie Dregs plaat te prefereren boven het beste van heel veel andere bands en blijft er genoeg te genieten over. Zo is het spel van violist Mark O’Connor, die op deze plaat Allen Sloan verving, ijzersterk. Het duetje van Morse en Howe, Up In The Air, is erg fraai.Ook de gezongen bijdragen van Santana-zanger Ligertwood en Doobie Brother Simmons, dragen bij tot het succes van deze plaat, al komt de band er nu helemaal niet meer onderuit: het is net Kansas!
Hulde en dank dus, voor het uit de vergetelheid trekken van deze albums. Jammer dat Evangeline de gelegenheid niet heeft aangegrepen de albums te verrijken met wat meer toeters en bellen; wat foto’s van de band of bonustracks waren welkom geweest. Nu zijn zelfs de originele hoezen verworden tot hele kleine plaatjes en moeten we het doen met een opstel over de band, grotendeels overgeschreven van de website van Steve Morse. Dat is een gemiste kans, maar laat ik niet zaniken. De platen zijn er, dat is al heel wat. Overigens is het wel gek dat men ervoor gekozen heeft de volgorde van “Industry Standard” helemaal door elkaar te gooien. Daarbij is één nummer, Assembly Line, wel op de hoes terechtgekomen, maar niet op de cd. Kan zijn dat ik een misdruk heb, maar het blijft gek.
Erik Groeneweg