In 1989 verscheen “K 2 Tales Of Triumph And Tragedy”, het eerste soloalbum van de binnen hardrockkringen veelgevraagde toetsenist Don Airey. Gezien zijn medewerking aan allerlei albums van ondermeer Ozzy Osbourne, Rainbow en Whitesnake moet Airey welhaast een uitpuilende telefoonklapper hebben gehad. Op de “K2”- plaat liet hij zich dan ook bijstaan door o.a. Gary Moore op gitaar, Cozy Powell op drums en de zangers Chris Thompson en Colin Blunstone. Vooral het fenomenale gitaarspel van Moore gaat er recht door het hart. “K2” is een monumentaal conceptalbum vol melodieuze symfonische hardrock a la Saga vermengt met enige pop in de trant van het Alan Parsons Project. Al jaren staat dat album zeer hoog in mijn persoonlijke top 10 aller tijden, ondanks het gedateerde karakter ervan. Twintig jaar na “K2” komt Airey dan eindelijk met een nieuwe cd: “A Light In The Sky”.
Daar waar “K2” z’n magnifieke uitstraling voor een groot deel te danken heeft aan gitaar en zang, is “A Light In The Sky” veel meer een toetsenplaat. Airey toont zich een meester op de Hammond. Dat hij hierin geschoold is, is een waarborg voor kwaliteit net als het feit dat hij naast zijn enorme ervaring sinds 2003 ook vast lid is van Deep Purple, als vervanger van Jon Lord. Reken maar dat het lekker ronkt op deze plaat, veel meer dan op “K2”.
Je kan van mij aannemen dat Airey zijn orgel alle hoeken van de studio heeft laten zien gedurende de drie weken waarin “A Light In The Sky” werd opgenomen. Een sterk voorbeeld daarvan is het instrumentale Ripples In The Fabric Of Time waar ook gitarist Rob Harris behoorlijk van zich doet spreken. Harris speelt in het dagelijks leven bij funkkoning Jamiroquai en alhoewel hij niet een Gary Moore is, zou je zweren dat hij altijd al de hardrocker heeft uitgehangen.
Een ander fraai staaltje Hammondspel valt te horen in Space Troll Patrol dat klinkt als een jazzy variant van ELP. Dit album kent een hoop van dergelijke instrumentale nummers en transitie-stukken. Slechts vijf van de zeventien nummers bevatten zang en als je het album al onderhavig wilt laten zijn aan een vergelijkend warenonderzoek, hier legt “A Light In The Sky” het enigszins af. Soms weet Airey echter de weergaloze sfeer van “K2” op compositorisch vlak goed te benaderen met bombastische, euforische en melodieuze momenten. Krokus-frontman Carl Sentance zingt Shooting Star, een erg doorsnee hardrocksong met een joekel van een eightees-feel, dat net als het up-tempo Endless Night en het titelnummer voortreffelijk in de partijen is gezet. Neem het scheurende orgel in de intro van Shooting Star of het wervelende orgel aan het eind van het titelnummer en constateer hoe de vermakelijkheid van dit album met dergelijke passages almaar stijgt. Love You Too Much is mijn favoriete (zang)nummer. Het had niet misstaan op “The Greatest Show On Earth” van Martin Darvill And Friends, een album waaraan Airey trouwens ook meewerkte. Eenzelfde soort sfeer en uitvoering komt op je af en dat is niet zo verwonderlijk, aangezien beide albums het heelal als thema hebben. Minder geslaagd is de aanwezigheid van de jaren-50 bluessong Rocket To The Moon, een cover van een Moon Mullican nummer dat al een halve eeuw oud is. Gelukkig duurt dit misplaatste liedje niet al te lang. Dat Airey de sterren van de hemel weet te spelen is iets waarover ook zijn piano kan meespreken. Zo bevat Sombrero heerlijke tingels en in Into Orbit gaat Airey een werkelijk beeldschone tweespraak aan met de peperdure viool van Lidia Baich.
Er zijn twee ritmesecties op deze cd actief. Drummer Harry James en bassist Chris Childs (beiden van de AOR-band Thunder) geven de meer rocky nummers hun ritmiek, terwijl Laurence Cottle – die ook basgitaar speelt op “K2”- en drummer Darrin Mooney zorgen voor de meer ingewikkelde grooves. De muziek knipoogt dan ook steeds tussen Uriah Heep-achtige hardrock en Mahavishnu-achtige jazzrock.
Het is verbluffend hoe Airey een en ander tot een pakkend geheel weet te smeden. In Big Crunch, het voorlaatste nummer, gaat het met de krioelende viool en het McLaughlin-gestijlde gitaarspel zalig tekeer. Het afsluitende Lost In The End Of Time is weliswaar prachtig, het mist echter de allure van een subliem slot en daarmee komt precies het manco van dit album naar boven: het mist een of meerdere supersongs die deze goede plaat boven zichzelf doen uitstijgen.
Dick van der Heijde