Is dit een grapje, een zoutloze persiflage op het folk-genre? Waar blijft de clou? Nou, die komt niet. “The Adversary” is echt het tweede album van de Amerikaanse band Ekstasis. Ik zit hier met flink gefronste wenkbrauwen. Hoe kan een band die zich Ekstasis noemt zo weinig verheffend muziek maken? Het wordt helemaal raar als je bedenkt dat deze folkband een zijproject is van allerlei muzikanten die actief zijn in de black-metal scene, niet echt mijn kopje thee. Met een schuin oog kijk ik naar m’n moeder en probeer dit album dan toch maar zo positief mogelijk te benaderen, al moet het uit mijn tenen komen. Zo ben ik opgevoed.
Folk dus. Het zijn akoestische gitaren, een dwarsfluit, twee violen en wat percussieve elementen die samen met de zang het geluidsbeeld vullen. De sfeer die het gezelschap hiermee weet te creëren mag dan met z’n meditatieve inslag behoorlijk saai zijn, er gaat ook iets mysterieus, iets ongrijpbaars vanuit en dat is fijn. Toch heerst er steeds maar een onbestendig gevoel. Dit korte album dat slechts 38 minuten duurt heeft een verslavende werking in zich, alsof je zit te wachten tot de hemel opengaat. ‘Nu gaat het gebeuren’ denk je, maar helaas is het nummer enkele doelloze minuten later alweer afgelopen. Neem wat dat betreft het openende titelnummer. Het begint best mooi, maar als het nummer vordert smaakt het als cola die te lang heeft gestaan. Ekstasis is dol op z’n themaatjes en herhaalt deze dan ook tot in den treure.
De muziek op “The Adversary” is niet zwaarmoedig te noemen, mistroostig is ze wel. Ondanks de knisperende gitaar en de frivole fluit voelen de zes nummers aan als slenteren door de motregen. Dat ligt grotendeels aan de niet vooruit te branden manier waarop frontman Michael Korchonoff zich met z’n zang manifesteert. Hij heeft weliswaar de warmte van bijvoorbeeld Andy Latimer (Camel), hij is minstens een keer zo lijzig bezig. Ook het jammerende vioolspel van zowel Mae Kessler als Marit Schmidt komt het luisterplezier niet echt ten goede. Het is nog niet eens de inhoudelijke kant van hun spel, het is de kwantiteit die tegen gaat staan. Het aantal partijen is gewoon too much en na een paar nummers gaat hun gesnerp behoorlijk storen. Sorry mam.
Hier zijn dan wat positieve woorden. De dwarsfluit in Skylar is best mooi en zorgt ervoor dat ik af en toe aan Eris Pluvia moet denken. Ook het zangthema dat aan het eind van het nummer opduikt is niet verkeerd al gaat men maar door en door. Het negen minuten durende Empty Castles mag gelden als het meest interessante nummer voor de gemiddelde progfan vanwege een redelijk aantal sfeerwisselingen. Er hangt een aangename gloed over sommige passages heen die soms wat pastoraal aandoet. Het gaat een beetje ver om deze Genesis-achtig te noemen, maar toch.
Met het zwierige Chasing Death sluit het album op vrij traditionele wijze de deuren. We horen hier prima samenspel van fluit en viool. We horen ook een aardige tempoversnelling, maar daar blijft het dan ook bij. Uiteindelijk gaat het album uit als een nachtkaars en dat is eigenlijk precies wat het verdient. Blijf er niet te lang in hangen.
Dick van der Heijde