Sommige albums pakken je gelijk bij de kladden. Andere cd’s hebben meerdere draaibeurten nodig. Ook heb je schijfjes die maar niet tot leven willen komen. En dan heb je de topper die je gelijk bij de strot grijpt en hoe vaker je luistert, hoe mooier hij wordt.
Waarschijnlijk bent u nu erg nieuwsgierig in welke categorie dit album valt? Laat ik dit zeggen: neem de tijd deze recensie door te lezen.
We hebben te maken met Enochian Theory, een trio uit het Verenigd Koninkrijk.
Je komt het wel eens vaker tegen in deze uithoek van de muziekbusiness, maar ook deze band is zelfvoorzienend in management en productie naast de distributie en promotie van het album. Dit maakt mij vaak nieuwsgierig naar het eindresultaat en wekt in elk geval mijn sympathie. Ondanks de zelfsupport hebben ze toch assistentie gekregen van niet de minste producer, David Castillo, bekend van zijn samenwerking met onder andere Opeth en Katatonia. Castillo heeft de meer dan uitstekende mix en mastering van het album voor zijn rekening genomen.
Het betreft een conceptalbum dat zeer professioneel is samengesteld. Er is gebruik gemaakt van een mooie, zelfbewuste opbouw en het album bevat zowel rustige en ingetogen passages als meer heftige stukken die naar black metal neigen. Frontman Ben Harris-Hayes beschikt over een stem die soms melodieus, teer en gevoelig overkomt, maar daar staat tegenover dat hij in staat is om volledig over te gaan in beestachtige, naar grunts hangende zang. Aangezien ik in de regel een forse afkeer heb van dit soort zang is het voor mij fascinerend te constateren dat juist die passages mij op positieve wijze diffuus achterlaten.
De muziek heeft wat mij betreft een hoog Riverside en Porcupine Tree gehalte, al is die vergelijking ook té voor de hand liggend. Waar Riverside nog wel eens een overkill aan melancholie laat horen, weet deze band dit op subtiele manier te verbeteren. En met alle respect, Steven Wilson mocht willen dat hij zo’n gevarieerde stem had. Overigens heeft de laatste al laten weten bijzonder geïmponeerd te zijn door dit album.
U bent natuurlijk gebaat bij een wat meer gestructureerde uitleg van het album. Want op een lyrische recensent zit u natuurlijk niet te wachten. Het lijkt mij het beste om maar te beginnen bij de donkere en wat duistere klanken van de intro Every Ending Has A Beginning. Kort maar krachtig en met een bonkend hart zet het gelijk de toon. The Dimensionless Monologue is een drieluik dat begint met een rustig Tedium. Hier zullen de Riverside fans zich in kunnen vinden. Het gaat vrij snel over in het tweede gedeelte, dat een hoog toetsengehalte heeft. Die toetsen creëren muren van intensief geluid, ondersteund door zware gitaarriffs. T.D.M. sluit het drieluik af, ondersteund door akoestische gitaar.
Een wat abrupte Apathia brengt een zware riff en laat de donkere kant van de band horen. De bijna monsterlijke zang van de zanger geeft het geheel nog meer gewicht mee. Maar man, wat is het mooi en geniaal samengesteld. En wat een contrast zo!
Movement pakt de draad na het metal geluid rustig op en brengt je in een melodieuze passage van het album. Zanger Harris-Hayes toont een andere dimensie van zijn stem en wordt ondersteund door een atmosferische geluidsmuur die ijzingwekkend is. Ook zijn gitaarsolo op het eind van het nummer met als toetje een heerlijk ritmische toegift, is bijzonder aangenaam.
Liefhebbers van klassieke strijkinstrumenten worden op hun wenken bediend met After The Movement, dat volledig instrumentaal is. Geen enkel elektronisch instrument of drumstel onderbreekt deze song, wat gelijk ook een rustpunt van het album markeert.
Diezelfde strijkinstrumenten maken ook weer hun opwachting in Waves of Ascension en The Fire Around The Lotus. Die nummers zijn duidelijk meer prog gericht en brengen ons weer terug bij Riverside en hier en daar Opeth. Mooi intensief gitaarspel dat je vast houdt tot de laatste noot, doet mij regelmatig denken aan de post-rock band Explosions In The Sky.
The Living Continuüm is een psychedelische overgang naar het slotstuk A Monument To The Death Of An Idea, waar alle registers nog eens volledig worden opengetrokken. Zachte zang, grunts, gitaarriffs, uitstekende baspartijen, sferische toetsenpartijen, alle complexiteit komt hier in ultieme vorm tot ontplooiing.
Hiermee kom ik terug bij de eerste alinea van mijn betoog. Het mag duidelijk zijn dat dit een album is dat valt in de categorie ‘het grijpt je gelijk bij de strot, maar hoe vaker je luistert, hoe mooier hij wordt’. Vanaf het eerste moment dat ik dit album beluisterde was ik gefascineerd door de sferische schoonheid. Het zegt daarom genoeg over de kwaliteit naar mijn bescheiden mening. Op basis daarvan ben ik overtuigd van een mooie toekomst in de wereld van progressieve muziek.