“Espers” is de meervoudsvorm van een term uit de parapsychologie, Extra-Sensory Perception (ESP), oftewel het vermogen om ‘iets’ boven je zintuigen op te merken. De term komt al vroeg in allerlei sciencefictionboeken voor en later ook in films en games. Het is tevens de naam van de psychedelische folk-groep Espers en het is een goed gekozen naam. De band rond Greg Weeks betovert de luisteraar al vanaf de eerste track met folkrock uit de school van Pentangle en Fairport Convention, maar niet zonder in elk nummer iets raars toe te voegen. Een scheurende gitaar, een snerpende cello, spookachtig zingende dames, zoet fluitspel, de raarste inheemse instrumenten, Espers heeft het allemaal. De trage, voortslepende sound van Espers maakt – samen met de relatieve toegankelijkheid van de composities – dat men zich als een kameleon kan verbinden met verschillende stijlen en hun liefhebbers.
“II” is de dérde plaat van de groep uit Philadelphia, maar blijkbaar telt Espers “The Weed Tree”, een verzameling covers, niet in hun officiële discografie mee. De stijl van de groep komt goeddeels neer op langzame, broeierige composities, gestoeld op de akoestische gitaar. Daarover zingen de vrouwen Meg Baird en Helena Espvall met hun mysterieuze stemmen een vaak prachtige melodie, terwijl man Greg Weeks soms ook meedoet.
De plaatopener Dead Queen laat het allemaal al horen. Met raadselachtig, doch mooie teksten als “green and white, blue has yet to die” en “crimson tides flowing fluid and wild”. Traag en meeslepend zuigt het nummer je als het ware een uitgestrekt Scandinavisch woud binnen, om daar verstrikt te raken tussen de wortels van eeuwenoude bomen. De feeërieke zang van Baird en Espvall, samen met de klaaglijke echo’s van de gitaren en de subtiele cello’s, maken het beeld compleet. Dit is wonderschone muziek, met een heerlijk dissonant achtergrondje.
Widow’s Weed is totaal het omgekeerde van Dead Queen. In dit nummer is juist het dissonante, haast Godspeed You! Black Emperor-achtige dat de boventoon vormt. Het is het meest spookachtige nummer van de plaat en laat samen met de eerste track de dubbele zijde van deze unieke groep goed zien. Zoals bijna alle nummers is het een sterk akoestisch opgezet nummer, waarin bij elke luisterbeurt nieuwe details bovenkomen. Pas na een minuut of drie komt er structuur in de chaos en verandert de ogenschijnlijke simpele riff in een hypnotiserende drone.
De overige vijf nummers volgen min of meer het plan van deze eerste twee belangrijke nummers. Ze doen niet onder voor de twee genoemde, maar de basis voor de rest van de plaat is gelegd. Dead King bijvoorbeeld is – zoals de titel al voorspelt – het antwoord op Dead Queen, in de zin dat het nummer inderdaad mannelijker klinkt. Het is ook het beste voorbeeld dat de beide sferen van Espers het scherpst tegen elkaar afzet. Het zeer meeslepende Children Of Stone, waar voor het eerst op deze plaat Weeks zijn stem dubbelt met één van de dames, kan gelden als een hoogtepunt, vooral vanaf het moment dat de fluit zijn intrede doet. Dan doet Espers zich haast voor als het stoute, jongere zusje van White Willow. Ook wil ik graag Mansfield And Cyclopseven even in de schijnwerpers zetten, dit nummer valt op door het Tortoise-achtige drumspel van Otto Hauser. Ik kan gemakkelijk élk nummer van deze plaat wel naar voren halen. Elke minuut is er wel ergens een listig cellotje of een interessant percussie-instrument dat de aandacht vraagt. Belangrijker dan dat is echter de totale sfeer die “Espers II” met zich meebrengt.
Wel eens naar rustige muziek geluisterd die je in opperste staat van opwinding brengt? Bezoek dan zeker het land van Espers eens. En laat je meevoeren door deze hippies het donkere bos in. Je zult met liefde willen verdwalen.
Markwin Meeuws