Daar waar Düsseldorf de bakermat was van Kraftwerk en Neu!, Berlijn Tangerine Dream voortbracht, en Keulen zich liet gelden met Can, is Faust de bekendste krautrockband uit Hamburg. Volgens medeoprichter Jean-Hervé Péron had – en heeft – Hamburg een andere vibe dan de andere plaatsen die hun stempel op de krautrock hebben gedrukt, en Faust heeft inderdaad een zeer onderscheidende identiteit.
Wat mij betreft is Faust een van de meest intrigerende bands die onder de krautrocknoemer geschaard worden. De hoes van hun titelloze debuut, transparant plastic met een röntgenfoto van een gebalde vuist, is buitengewoon herkenbaar en visualiseert één van de twee betekenissen van de bandnaam. Naast de symbolische vuist is de naam ook een verwijzing naar de legende van Doctor Faust (of Faustus), die zijn ziel verkocht aan de demon Mephistopheles. Dit verhaal is bovenal bekend van de vermaarde tragedie van Johann Wolfgang von Goethe, waar zo ongeveer iedere middelbare scholier in Duitsland wel mee in aanraking is gekomen.
Faust is ontstaan uit een fusie van twee behoorlijk verschillende groepen, waarvan de ene zich richtte op het schrijven van songs en de andere meer geïnteresseerd was in de mogelijkheden van noise. Hoewel platenmaatschappij Polydor een supergroep aan de gelederen hoopte toe te voegen die noest hits zou produceren om de zakken van executives en aandeelhouders te vullen met D-Marken, hadden ze onbedoeld iets heel anders gecreëerd. Geen echt monster – maar toch ook zeker niet iets wat bovenaan de playlist staat voor de teaparty die je gepensioneerde buurvrouw geeft ter ere van de verjaardag van haar pluche lapjeskat.
Het titelloze debuut van de band is het product van wekenlang geëxperimenteer in een tot studio omgebouwde voormalige school. Het bevat slechts drie composities, wat al direct duidelijk maakt dat dit geen radiovriendelijke popplaat is van muzikanten die hun ziel hebben verkocht voor een vleugje aards succes. Gezien de samenstelling van de band is het niet per se verrassend dat “Faust” vooral gekenmerkt wordt door tegenstellingen: orde en chaos, mechanisch en organisch, zoete klanken en dissonantie, melodie en noise. Een rustig pianostuk gaat opeens over in dissonante zang; noise wordt afgewisseld met heerlijke fuzzy gitaarlijnen. En soms gebeuren er hele verschillende dingen op de voor- en achtergrond van de muziek. Dit maakt het album niet per se toegankelijk, maar wel zeer spannend.
De eerste compositie, Why Don’t You Eat Carrots, opent met noise waarin heel even een stukje van All You Need Is Love komt bovendrijven. Een subtiel grapje, aangezien The Beatles voordat ze doorbraken maandenlang optraden op de Reeperbahn in Hamburg – een van de vele bandjes die droomden van succes – en de platenmaatschappij graag zou zien dat Faust ook zo zou doorstoten tot de top. Zoals de dissonante, modernistisch aandoende piano die erop volgt meteen duidelijk maakt is dit echter geen perfect gestileerd popliedje. In plaats daarvan krijgen we een geluidscollage die vooral niet aan de verwachtingen van de luisteraar wil toegeven. Er is weliswaar een soort centrale melodie met blazers, scherpe drums, een haast scanderend koor, en een heerlijk fuzzy gitaarlijn, maar deze is zo door de noise en samples geweven dat hij telkens verdwijnt en weer bovenkomt.
De andere twee composities volgen een vergelijkbaar patroon, waarbij instrumenten, vocals, musique concrète en samples worden afgewisseld. Van de drie composities is Meadow Meal mijn favoriet, vooral door de orgelmelodie die in het laatste deel komt opzetten, haast alsof we naar een industrial Yes zitten te luisteren. Het contrast met het voorafgaande geduvel is groot, maar door de manier waarop het geluid van het orgel gemanipuleerd wordt blijft de luisteraar zich wel ervan bewust dat dit een band is die in de eerste plaats inzet op muzikale deconstructie.
De opnamestudio is misschien wel het belangrijkste instrument op dit album. Er wordt eindeloos geëxperimenteerd met de manipulatie van geluid, of dat nou mooie gitaarlijnen en modulaire synthesizers zijn of samples en gevonden geluiden. De band speelt ook zeer met de ruimtelijkheid van geluid, wat maakt dat de luisterervaring met hoofdtelefoon weer heel anders is. Vooral in het laatste nummer, het lange Miss Fortune, komt dit goed naar voren, bijvoorbeeld in het drumwerk en in het (ogenschijnlijke?) dronkemansgelal in het tweede deel, of de spoken text tegen het einde.
Met hun experimentele en compromisloze eersteling schetste Faust de contouren van de sound waarmee ze al spoedig bekendheid zouden verwerven. Opvolger “Faust So Far”, in vergelijking een stuk toegankelijker, zorgde voor meer aandacht van pers en publiek, maar met het fascinerende debuut werd al een nadrukkelijk statement neergezet. Hier is duidelijk een band aan het werk die zich wilde laten gelden – en die spoedig haar positie zou bestendigen als een van de toonaangevende Duitse bands van de jaren zeventig.