Wat doe je als band wanneer je een album uitbrengt dat door velen beschouwd wordt als één van de allerbeste (Italiaanse) symfoplaten uit de jaren ’90? Kies je voor de Spock’s Beardroute, waarbij je nog een aantal albums volgens het beproefde stramien uitpoept? Of ga je het eens in een totaal andere hoek zoeken?
Finisterre stond voor die keuze na hun tweede album “In Limine” (1996). Op dat album troffen we een band aan die met beide benen in de Italiaanse symfotraditie stond. Dat betekent warme symfonische klanken met flink wat klassieke invloeden, wat zich vertaalde in een hoofdrol voor fluitiste Francesca Biagini en een breed scala aan gastmuzikanten (blazers, strijkers en een koor). Drie jaar later blijkt de fluitiste vertrokken en, op een paar uitzonderingen na, zien we dat Finisterre terug naar de basis gaat. Het is bij het beluisteren van deze cd ook al snel duidelijk dat men niet voor de Spock’s Beard-optie heeft gekozen.
Potige progrock, met voor de variatie lichte jazzy invloeden in de twee vocale nummers en dit alles overgoten met een broeierig symfonisch sausje. Dit alles is het hoofdgerecht dat Finisterre op tafel zet. Tempi Moderni bijvoorbeeld opent het album met een hypnotiserend gitaarloopje dat langzaam naar een climax toe bouwt, waarna gitarist Stefano Marelli een schitterende gitaarmelodie uit zijn mouw schudt. Ninive heeft door het gebruik van de sopraansax een licht Oosters tintje. Het is in deze stukken, maar ook met name in Agli Amici Sinestetici (stevige progrock met een schitterende symfonische climax aan het eind), dat Marelli een groot stempel op dit album drukt. Hij lijkt de fakkel te hebben overgenomen van toetsenist Boris Valle die zich nu voornamelijk beperkt tot het inkleuren van de muziek.
Het eerste echte hoogtepunt dient zich aan met het titelstuk. Elektrische piano en loom groovende band zorgen voor een perfecte basis voor de sensuele stem van Francesca Lago. Aan het eind krijgen we nog een mooie vioolsolo te horen, waarna we bijna naadloos overgaan in Coro Elettrico. Het eerste deel hiervan opent explosief waarna violist Sergio Caputo laat horen niet alleen lyrisch te kunnen spelen maar ook flink van leer te kunnen trekken. Marelli gooit er vervolgens nog eens een flink schepje boven op met zijn gitaar, waarna hij het eerste deel met een majestueuze solo afsluit. Wat volgt is een licht spacy gedeelte, zoals we dat ook al op eerdere albums van Finisterre hebben gehoord.
Continuita’dilaraneltempo verenigt de jazzy stijl uit het titelstuk, met wederom die sensuele zang en dit keer ook een mooie sopraansaxpartij, met de nodige symfonische climaxen maar ook met het hypnotiserende van het openingsstuk van het album. Schitterend hoe stapje voor stapje de intensiteit tegen het eind wordt opgevoerd en uiteindelijk zijn ontlading krijgt.
Met het stevig rockende, maar door het “saxofoonkoortje” best wel apart klinkende, Peter’s House word het gaspedaal nog eenmaal lekker vol ingetrapt waarna het afsluitende Wittgenstein Mon Amour 1.12 volgt. Een basklarinetloopje is de basis waarover met name Marelli nog één keer zachtjes mag zingen met zijn gitaar, het album dromerig afsluitend.
“In Ogni Luogo” is een album dat duidelijk een andere kant op gaat dan de voorganger. Directer, een flink stukje steviger, iets meer bij de tijd en misschien daardoor ook wel wat toegankelijker dan “In Limine”. Beter of slechter is een vraag die niet zo makkelijk te beantwoorden is. Ben je bekend met het voorgaande Finisterre-album en verwacht je iets van dezelfde klasse, dan kon deze schijf je wel eens gaan tegenvallen. Luister je er met een open oor naar, of is dit je eerste kennismaking met Finisterre, dan krijg je gewoon klasse symfo te horen die nog steeds geen platgetreden paden weet te bewandelen.
Christian Bekhuis