Nadat meestergitarist Steve Hackett na een woeste windvlaag en met de staart tussen de benen zich onttrok aan de ernstig zuigende werking van het moeras der gelijkvormigheid, zag het overgebleven drietal de weg vrijgemaakt om afgeslankt en wel compacte muziek op te wekken. Dat dit per definitie geen vloek hoeft te zijn, bewijst het gezelschap vooral met dit album en opvolger “Duke” die nog kietelende progressieve verrichtingen bevatten. Weliswaar sterk fluctuerend in kwaliteit en met de opmerking dat de grote flamboyante band Genesis niet meer kon bogen op exclusiviteit en haar theatrale kant langzaam liet afzinken naar de donkere bodem. Daarbij de stiff upper lip haast nog strakker trekkend dan Pink Floyd pleegde te doen. Malloot Phil Collins wist zich met zijn humor aan de onbuigzame uitstraling te ontworstelen en dat maakte hem tot de enige juiste frontman in deze samenstelling die tot popformatie zou transformeren. “And Then There Were Three” moet geplaatst worden in een tijd waarin veel progbands naarstig op zoek waren naar een andere identiteit, het één en ander in de hand gewerkt door de vloedgolf die punkrock heette.
Het is een immense open deur intrappen, maar Mike Rutherford heeft niet de flair van Hackett. Wellicht is het ietwat hard om die vergelijking te trekken, maar het valt erg op en de opgedrongen dubbelrol is duidelijk teveel voor de man. Waarom is er in vredesnaam toch geen nieuwe gitarist aangetrokken? Al moet ik er misschien niet al te dramatisch over doen, want de boomlange bassist/gitarist tokkelt braafjes zijn weg door de songs en ook al klinkt het allemaal niet wereldschokkend creatief, zijn geluid past best goed bij de composities. Echter, waar Hackett de gave had om de volledige aandacht op zijn sierlijke en uitbundige spel te vestigen, moet Rutherford noodgedwongen steken laten vallen. Tot dankbaarheid leidend bij Banks, want die weet de leemtes handig op te vullen, maar eigenlijk was het al op “Wind And Wuthering” duidelijk dat de gitaar een minder prominente rol binnen Genesis kreeg te vervullen. Hackett moest destijds hevig foerageren om zijn kostjes bij elkaar te scharrelen. Verantwoordelijke lijkt dus de meest stoïcijns ogende toetsenist die ik ken (zo van ‘it wasn’t me’). Niet alleen het spel van Banks staat op de voorgrond, zijn compositorische kwaliteiten zijn wat mij betreft veruit superieur. Uitzondering is Snowbound die door Rutherford neergepend is. Opvallend omdat het zo’n onopvallend nummer is. Qua sfeer (niet de song zelf want Snowbound is duidelijk meer pop) vergelijkbaar met het prijsnummer Entangled van “A Trick Of The Tail” (Mellotronliefhebbers ‘eat your heart out’). Ik wil er maar mee zeggen, er huist een kwaliteit in om de luisteraar te laten mijmeren. Jammer is daarbij wel dat de productie van deze collectie nummers zo troebel is als het IJsselmeer. Hier had derhalve wat zuiverder mee omgesprongen mogen worden, zodat het zicht op de muziek wat helderder was geweest. Vooral de zang klinkt nogal weggestopt.
Op het conto van Rutherford mag de lekkere gitaarsolo aan het einde van de Banks compositie Burning Rope bijgeschreven worden. Samen met The Lady Lies (Collins drumt hierop bevlogen, maar hij is sowieso erg indrukwekkend bezig op deze schijf) het beste te verteren voor progfans. Deep In The Motherlode is de epic van het album, als je daar nog van mag spreken. Het verhaalt over de Amerikaanse goudkoorts en het is alsof Rutherford er zijn geluk in vindt, want hij springt voor zijn doen behoorlijk uit de band of zou hij zich er al bewust van zijn geweest dat dit album goud zou halen in de Verenigde Staten? Scenes From A Night’s Dream is gebaseerd op de verrichtingen van ‘Little Nemo’ een stripfiguur tot leven geroepen door Winsor McCay in het begin van de twintigste eeuw (zie je de parallellen met ander artwork van Genesis?). Bottleneck is dat de mannen zich inlaten met tranentrekkers. Op het vorige album was dat Your Own Special Way en op deze schijf is het Many Too Many. Niet zo’n heel verkeerde brok hapklare muziek hoor, maar vergelijk het eens met Ripples dan hoor je het verschil, dat hem niet zit in de compositie an sich, maar meer in de uitvoering, die voorzien wordt van ’too much sugar’.
De hoes van dit werkje werd aangeleverd door ‘Hipgnosis’, de studio die werd opgericht door Storm Thorgerson (vooral bekend van Pink Floyd). De kunstenaar zelf noemt het ontwerp een fout. Het concept is een visualisatie van een band die leden verloor (met behulp van licht) en de terugkerende thematiek in de teksten over ‘komen en gaan’. Een auto die wegrijdt en dan stopt. Een man stapt uit, gaat voor zijn voertuig staan en steekt een sigaret op. Bekijk het artwork maar eens goed, want er zit meer in dan dat je op het eerst gezicht zou concluderen.
Dan Follow You Follow Me! De single wordt wat onderschat. Natuurlijk is het gemaakt om het album te verkopen, maar feitelijk is het één van de beste mainstream nummers die de Britten uitbrachten in het ‘er zaten drie kikkertjes al in een boerensloot’ tijdperk. De klanken worden begeleid door misschien wat al te liefelijke woorden, die voorheen nog nooit zo expliciet uit de pen van de heren waren gevloeid, maar memorabel zijn de keyboardlijnen van Banks die als het ware als een heraut vooruitlopen op de zang van Collins, waardoor het een nogal zweverig karakter krijgt. Heden ten dage klinken de verrichtingen van de toetsenist nog steeds fenomenaal. Daarbij dringt het beeld bij me op, dat hij niet naar de muziek van zijn collega’s luistert, maar altijd onverstoorbaar en los van de verrichtingen van de anderen zijn ding doet. Helaas zijn op dit album de melancholische klanken van de Mellotron wat meer naar de achtergrond verdwenen. Wat verder opvalt is de balladachtige benadering van stukken samen met de songgerichte aanpak. Down And Out vind ik zelf wat chaotisch, maar voor sommige luisteraars wellicht ritmisch gezien erg interessant. Ook duikt er potverdrie weer een keyboardlijn op die heerlijk doordendert. Het geluid dat hier ten gehore wordt gebracht kun je ook aantreffen op Rutherford’s magnum opus “Smallcreeps Day” met dat kippenvelnummer At The End Of The Day (veel gebruikt als afsluitende song van Wim van Puttens LP en CD show, voor degenen die dat nog iets zegt). Tracks die echt bitter tegenvallen kom ik eigenlijk niet tegen. Mijn oordeel moet dan ook zijn dat dit een behoorlijk consistent album is.
Dit is uiteraard niet één van Genesis’ meesterwerken. Hackett’s talent was te groot en het alternatief te mager om van “And Then There Were Three” een absolute klassieker te maken. Vergis je echter niet in dit album. Het is degelijk in elkaar gezet en heeft genoeg in zich om het (verwende) oor te plezieren. Vooral toetsenliefhebbers hebben hier een juweeltje aan. Het album mag dan in termen van magie en compositorische creativiteit wat schril afsteken tegen de platen ervoor, doch dit werkstuk dien je zeker een keer te beluisteren. “Please Don’t Touch” van Hackett, die in hetzelfde jaar uitgebracht werd, is eigenlijk maar een fractie beter!
Ton Veldhuis