Als je Mike Rutherford vraagt naar zijn favoriete Genesis-album, geeft hij volgens zijn collega’s steevast het antwoord: ‘kant A van “Genesis”‘. Dat is een veelzeggend antwoord gezien de veranderende smaak van deze lange man, maar ook wat betreft de kwaliteit van Genesis’ gelijknamige plaat uit 1983. Want het is waar, kant A (de eerste vier nummers dus) is erg goed, kant B is ronduit matig. “Genesis” van Genesis mag dan gezien de titelkeuze voor de heren zelf voelen als hun eerste échte groepsproces, de plaat kan moeilijk gezien worden als een meesterwerk.
Voor de fan van de oude stempel moet het begin jaren tachtig behoorlijk schrikken zijn geweest. Net bekomen van de plotselinge solo-escapades van Phil Collins, met de voor de latere Genesis-sound invloedrijk gebleken mega-hit In The Air Tonight, probeert de groep met “Abacab” wel érg nadrukkelijk de geest van de tijd te volgen. Gevolg is dat de oude schare fans met boegeroep afhaakt en kiest voor de nieuwe lichting symfobands, die rond die tijd opstaan, Marillion voorop. “Abacab” kende rond die tijd veel kritiek, met name vanwege de vermeende coup van Phil Collins, ten gunste van een meer commerciële sound en aansluiting bij de succesvolle solocarrière van deze drummer. Toch is “Abacab” allesbehalve een slechte plaat en verdient deze opvolger “Genesis” feitelijk veel meer kritiek. Derhalve is het zeer opvallend dat tegen deze tijd de kritiek was verstomd. Oude Genesisfans hadden een ‘zie-je-nou-wel’-houding en haalden hun schouders op. Met “Genesis” lijkt de groep te proberen op een gemakkelijke manier te incasseren, met het wel héél erg op In The Air Tonight gelijkende song Mama, die evenwel gemakkelijk de sterkste compositie van de plaat is, op de voet gevolgd door het tweeluik Home By The Sea/Second Home By The Sea. Het is een megahit geworden die iedereen kent en waarop Collins de hem zo kenmerkende drumsound verder perfectioneert.
Het heel flauw in tweeën gesplitste Home By The Sea/Second Home By The Sea is voor symfonische rockfans het prijsnummer van de cd. Het duurt bij elkaar ruim 11 minuten en kan gezien worden als een heuse epic. Het valt, zoals te verwachten, in twee delen uiteen, waarvan het tweede gedeelte hoofdzakelijk instrumentaal is. Het eerste gedeelte (dat ook op single is verschenen, maar raar genoeg is geflopt) is een zeer spannend klinkende compositie over een strandhuisje waar het nogal spookt. Opvallend is met name het glashelder klinkende drumwerk, met name bij het begin van Second Home By The Sea. Onder een beukend en opzwepend drumritme, bouwt Tony Banks toetsenlaag op toetsenlaag, terwijl Mike Rutherford aangename gitaaraccenten aanbrengt. Wat de heren heel knap doen is op basis van één melodie allerlei thema’s te bedenken die erom heen hangen. Daardoor krijgt het nummer een broeierige sfeer en de coda van het eerste gedeelte aan het einde maakt de compositie áf.
Tussen deze lange track en de topzware hit Mama staat nog een niemendalletje, genaamd That’s All, een zowaar goed nummer dat evenwel in het niet valt tussen de twee zwaargewichten. In zijn totaliteit moet ik het met Mike Rutherford eens zijn: kant A van “Genesis” is van zeer hoge kwaliteit.
Daarna is de koek helaas snel op. Alles wat daarna volgt, is van zulke matige kwaliteit, dat een positie op een officiële Genesisplaat veel te veel eer is. Het is niet alleen de B-kant, het vóelt zo ook. Ik kan niet lachen om de vermeend grappige insteek van Illegal Alien. Weliswaar heb ik het altijd gewaardeerd dat Genesis op elke plaat wat grappigs probeert te doen, maar deze humor ontgaat me. De aanloop naar de bridge klinkt een beetje symfonisch, maar daar blijft het dan ook bij. De nietszeggende ballad Taking It All Too Hard, overigens het b-kantje van de single That’s All, probeer ik zo weinig mogelijk te beluisteren. Dat geldt nog meer voor het schreeuwerige Just A Job To Do. Silver Rainbow, dat een gelijkend drumgeluid kent als Second Home By The Sea, maar dan lang niet zo krachtig, is áárdig, evenals de afsluiter It’s Gonna Get Better.
Nee, met “Genesis” beweegt onze favoriete symfonische rockgroep aller tijden zich wel op heel glad ijs en het is opvallend te moeten constateren dat Phil Collins’ soloplaat van het jaar daarvoor, “Hello I Must Be Going”, feitelijk een veel beter werkstuk is. Misschien had ik die hier beter kunnen bespreken.
Markwin Meeuws