Het vierde album van Gentle Giant wordt over het algemeen beschouwd als een van de minder progressieve albums uit de beginjaren van de band, een poging om een wat steviger geluid te bereiken. Ik ben het daar niet zo mee eens. Oh ja, de plaat is wel wat steviger dan de voorgaande. Dat wordt al na een minuut duidelijk. Maar minder progressief? Ik zou het tegendeel willen opperen, want “Octopus” is één van de merkwaardigste albums uit de geschiedenis van de progressieve muziek.
“Octopus” was het laatste album waaraan alle Shulmanbroertjes deelnamen. Na de ellendige tournee om het album te promoten, bizar genoeg samen met Black Sabbath, verliet Phil Shulman de band, doodmoe van het eindeloze gereis en vooral van de weinig vriendelijke ontvangst die Black Sabbath-fans de band avond na avond gaven. Op “Octopus” is zijn invloed echter nog zeer duidelijk aanwezig. Hij schreef immers alle teksten en was zodoende verantwoordelijk voor de sfeer van het album, een wereld waarin troubadours en sprookjesfiguren rondwaren. Die teksten getuigen van een grote belezenheid en een zekere mate van pedanterie. The Advent Of Panurge is geïnspireerd op een boek van de franse schrijver Francois Rabelais, A Cry For Everyone verwijst naar de filosofie van Albert Camus en Knots is een poging om de tekst-puzzels van de psycholoog R. D. Laing in een madrigaal te vangen. Het is knap, maar het wordt er niet begrijpelijker door, dus waarom moeten we dat weten? Aan de andere kant: je kunt een band niet prijzen voor de muzikale experimenteerdrift en dan klagen als ze hetzelfde doen met de teksten.
Naar mijn mening is “Octopus” (acht opussen, geinig hè?) het meest geslaagde album van Gentle Giant, vooral omdat je er heel weinig invloeden van tijdgenoten in terughoort, terwijl je meteen herkent waar bands als Kansas en vooral Spock’s Beard hun mosterd vandaan halen. “Octopus” is een verzameling stijlen, muziekvormen en pastiches met invloeden uit de jazz, klassieke muziek, musical, variété en eigentijdse rock. Ik hoor er bijzonder weinig van progressieve muziek uit die tijd in terug. Geen Yes en ELP, hooguit een beetje King Crimson en Frank Zappa.
Het is wel een razend knap album. Voor een belangrijk deel komt dat door het muzikale meesterschap. Met zijn zessen bespelen deze mannen bijna alle muziekinstrumenten die je kunt bedenken en er zitten ook nog eens begaafde zangers tussen. Ook compositorisch is de band, met name dankzij Kerry Minnear en Ray Shulman, bijzonder. De meeste composities (toen net zo goed als nu) komen tot stand aan de hand van een groove of ritme, een akkoordenschema of een tekst. Bij Gentle Giant lijken die elementen volkomen los van elkaar te zijn ontwikkeld en dan bijeen gevoegd te worden.
Sommige stukken, zoals A Cry For Everyone, zitten in elkaar als een arrangement voor een big band. Alle partijen zijn – los gespeeld – zinloos tot je ze bij elkaar voegt. Dat is ook de belangrijkste reden dat tekstschrijver Phil af en toe moeite heeft teksten te schrijven waarin alle klemtonen op de goede plek komen; de zangregels zijn soms zo absurd dat er geen fatsoenlijke zin op past.
Die geconstrueerde manier van schrijven maakt het voor de luisteraar geen bijzonder toegankelijk album. Je moet je hoofd erbij houden. Alleen het lieflijke Think Of Me With Kindness zorgt voor wat ontspanning, bij de andere liedjes zit je naar in noten gevangen wiskunde te luisteren. Dat is wat mij betreft de enige makke bij Gentle Giant: het is wat afstandelijke muziek.
Er wordt vaak gerept over het Middeleeuwse karakter dat de muziek zou hebben. Voor een deel komt dat door de opmerkingen die de band zelf bij de muziek plaatste. Raconteur, Troubadour probeert de essentie van een Middeleeuwse troubadour te vangen. En oké, de madrigaal is een heel oude muziekvorm. Maar afgezien van wat zanglijnen die me aan “Monty Python And The Holy Grail” doen denken, kan ik er toch weinig Middeleeuws in ontdekken, eerder folk. Klassieke muziek is wel een belangrijke invloed voor de heren, maar dan eerder vroeg twintigste-eeuwse neoclassicisme. Luister maar naar de tweede helft van Raconteur, Troubadour.
Enfin, het zijn ook gewoon prachtige liedjes waarin de heren alle hoeken van hun talent onderzoeken. Het knapste werkje blijkt natuurlijk Knots, dat bijna volledig a cappella begint en duivels listig in elkaar gestoken is. Knutselrock, maar wel mooie knutselrock. In dat zelfde nummer zit overigens die krankzinnige xylofoonsolo die dit nummer, net als het melige Dog’s Life, naar de kermis verplaatst.
Wat ik knap vind is dat “Octopus”, ondanks zijn rare zanglijnen, ingewikkelde muziek en ronduit lullige synthesizergeluidjes niet verouderd klinkt. Daarmee wil ik niet zeggen dat er morgen een band zou kunnen opstaan die dit ook kan, maar het instrumentale meesterwerkje The Boys In The Band bijvoorbeeld zou ook nu geschreven kunnen zijn. En de zanglijn van Think Of Me With Kindness is helemaal tijdloos.
Het enige nummer dat niet van deze tijd is, is het slotnummer River. Dat stuk wordt opgeleukt met allemaal studiotruckjes, zoals de rondzwiepende oscillator, die de muziek wat naar de achtergrond dwingen. Dat is zo knullig gedaan dat ik het nummer maar zelden helemaal afluister. Ik vind het sowieso niet zo’n knappe compositie, maar met die windhoos op de achtergrond is het helemaal pet.
Tot slot: Er zijn veel verschillende uitgaven van dit album in omloop. Ik heb zelf de hierboven genoemde versie van Repertoire Records, een mini-reproductie van de oorspronkelijke klaphoes met een los tekstvel annex poster. Er is echter ook een Polygram uitgave, een Amerikaanse versie op Colombia een Japanse uitgave. Dat soort ingewikkelde toestanden waren er ook al toen de plaat uitkwam, want de Amerikaanse hoes van Charles White zag er anders uit dan de fraaie Roger Dean-versie die in Europa te koop was. De Japanse hoes schijnt nog weer anders te zijn geweest.
Erik Groeneweg