Who draws the crowd and plays so loud,
Baby it’s the guitar man.
Who’s gonna steal the show, you know
Baby it’s the guitar man
Afijn, we kunnen hem allemaal wel meezingen waarschijnlijk. En het was al in een vroeg stadium duidelijk: hoewel het nog wel enigszins van band tot band verschilt wie er het meest in de schijnwerpers staat, is dit toch wel erg vaak de gitarist. Begrijpelijk, aangezien de gitaar, meest van de hele set, het rock-definiërende instrument is. We kennen meesterlijke drummers, meesterlijke bassisten, maar meestal gaat het toch over meesterlijke gitaristen.
Het is dan ook niet echt verwonderlijk dat als we het over virtuositeit hebben, dit ook in negen van de tien gevallen over een gitaarvirtuoos gaat. Voor de één is dit Jimi Hendrix of Eric Clapton, voor de ander wellicht Joe Satriani of Yngwie Malmsteen. Wat ze gemeen hebben is dat bij verering van de betreffende artiest (of de band waar hij in zit) de gitaarkwaliteiten vaak meer geroemd worden dan het geheel, terwijl de virtuoos in kwestie dat op een of andere manier nog waar weet te maken ook.
Zoals overal bestaan hier ook vreemde uitwassen. Gitaarvirtuoos Michael Schenker was ooit snarenplukker van de respectabele hardrockgroep UFO, maar begon in de jaren ’80 een band onder de pretentieuze naam Michael Schenker Group. Deze ‘groep’ was precies wat de naam suggereerde: een nogal flauwe omlijsting voor de pyrotechniek van één instrumentale virtuoos. De resultaten stelden ongeveer per album verder teleur, de bandwisselingen waren talrijk (aan het eind van de jaren ’80 ging de band verder met zanger Robin McAuley, wat de naam McAuley-Schenker Group opleverde, zodat de merknaam MSG nog wel gebruikt kon worden… yeah right).
Maar dat waren de jaren ’80 en die zijn alweer enige tijd voorbij. Hoewel… sinds 1993 is de wereld verblijd met het project van de Italiaanse gitaarvirtuoos Aldo Giuntini. En zijn Giuntini Project vertoont een aantal griezelige gelijkenissen met het project van genoemde Michael Schenker, al doen de albumtitels eerder aan Led Zeppelin denken. Daarnaast zitten Giuntini en zijn mannen net wat meer in de symfohoek, maar dan wel nét.
Met het klimmen der jaren is de muziek van het Giuntini Project wat gevarieerder geworden. Er is bijvoorbeeld meer variatie in de snelheid van de nummers. Dat doet echter weinig af aan het feit dat het ongelooflijk flauwe muziek is. Gold Digger mag als opener dienen. Een gevoelloos snelle ritmegitaar opent de plaat en een snelle solo halverwege het nummer maakt Giuntini’s aspiraties als virtuoos duidelijk. Tony Martin is op zich een redelijk capabele hardrockzanger, maar op dit soort flutnummers (“Just a goooooooooooooold diggah!!”) kan hij onmogelijk uit de verf komen. De hoop dat het in minder schreeuwerige nummers beter gaat, wordt bij Anno Mundi definitief de grond in geboord.
De plaat bevat twee instrumentale nummers (Tutmosis IV – Tarantula en Memories In The Sand). Het laatste is een acceptabel, enigszins blues-geïnspireerd nummer, dat wel wat aan Gary Moore in de jaren ’80 doet denken. Het eerste is een wat mislukte poging om zoveel mogelijk tempi en stemmingen in één nummer te proppen.
De gezongen nummers variëren in grote lijnen van hoog tempo tot mid-tempo. De uitersten van de eerste categorie klinken als een slechte imitatie van Symphony X, de uitersten van de tweede categorie als een slechte imitatie van Magnum. En dan heb je nog wat nummers die daar tussenin hangen. Het geheel kenmerkt zich door een overdreven dosis bombast, zwakke composities en een hyperactieve gitarist.
De volhardende liefhebbers van gitaargepiel op de vierkante millimeter en van power metal kunnen met deze plaat wellicht nog enigszins aardig uit de voeten. Maar wat mij betreft is “III” tot nu toe de slechtste plaat van 2006. En ik hoop van ganser harte dat dit zo blijft.
Casper Middelkamp