Als er één groep is die zich muzikaal gezien vrijwel geruisloos als Yes-kloon door het progressieve rocklandschap beweegt, dan is het Glass Hammer wel. Hoogtepunt van deze klonerij was misschien wel “The Inconsolable Secret”, met een hoesontwerp van Roger Dean. Wanneer dan op het negende studioalbum “Culture Of Ascent” ook nog eens een vocale gastrol is weggelegd voor nota bene Yes-zanger Jon Anderson, wordt deze stelling alleen maar extra gevoed. Je kan daar natuurlijk heel moeilijk over gaan doen en roepen waar de originaliteit toch gebleven is of dat er zelfs sprake is van (zelf)plagiaat. Ik zie dat toch een stuk genuanceerder.
Glass Hammer is vanaf 1992 (inmiddels dus al vijftien jaar) het geesteskindje van bassist Steve Babb en toetsenist Fred Schendel. In de loop van die jaren hebben zij zich in muzikaal en vocaal opzicht laten bijstaan door een keur aan sessiemuzikanten uit hun directe omgeving. Resultaat was een trits aan albums en twee dvd’s met heerlijke progressieve rock. Tekstueel zat er ook altijd een bepaalde thematiek achter de muziek. Tolkien-achtige teksten op “Journey Of The Dunadan”, trollen en drinkliederen op (het als grap bedoelde) “The Middle Earth Album”, naar glorie zoekende ridders op “Lex Rex”, het trekt allemaal aan je voorbij. Niet zelden werden daarbij zonder enige vorm van schaamte stukken van Yes gekopieerd. En ik vond het allemaal geweldig! Het mooiste van alles (na de muziek uiteraard) is wel het feit dat de groep, waarvan de meeste groepsleden een Christelijke achtergrond en levensbeschouwing hebben, het niet zo nauw neemt met het zich ’toe-eigenen’ van andermans ideeën. Wat nou? Het is toch slechts inspiratie!
Maar laat ik niet te ver afdwalen en je vooral niet vermoeien met een verhandeling over mijn relatie met Glass Hammer. Uiteindelijk gaat het hier over hun nieuwste schijf.
Op “Culture Of Ascent” hebben Babb en Schendel zich laten inspireren door het boek ‘Into Thin Air’ van Jon Krakauer over een fatale Mount Everest expeditie in 1996.
Opvallend zijn de wijzigingen in de bezetting ten opzichte van de vorige albums. Zanger Walter Moore, iemand met een prettige stem, is er niet meer bij. Hij is vervangen door Carl Groves (zanger van Salem Hill). Als gitarist heeft David Wallimann het stokje overgenomen van Eric Parker, David Carter en Fred Schendel. Deze bezettingswijzigingen hebben de muziek absoluut goed gedaan. De zang van Carl Groves, naast die van Susie Bogdanowicz, past uitstekend bij de muziek en David Wallimann is een klasse gitarist met een meer hardrockende stijl dan zijn voorgangers. Bedenk daarbij de fantastisch en volledig in dienst van het collectief drummende Matt Mendians en je hebt zondermeer de beste bezetting in de geschiedenis van de groep.
Aan de opener en Yes-cover South Side Of The Sky maak ik gezien het bovenstaande niet al teveel woorden meer vuil. Ik wil alleen maar kwijt dat de zang van Susie Bogdanowicz erg fraai is en de vocale bijdrage van Jon Anderson volledig doet ondersneeuwen. Met Sun Song krijg je een lekker ritmisch nummer in trip hop-stijl voorgeschoteld, waarin de metalachtige gitaarriffs en solo’s van David Wallimann je om de oren vliegen, ondersteund door het vette Chris Squire-achtige baswerk van Steve Babb. Een intermezzo van het Adonia String Trio en meerstemmige zang zorgen voor mooi contrast.
Met vrij veel bombarie werd de vocale bijdrage van Jon Anderson op deze cd aangekondigd. Leuk, maar zie zijn rol als één in de marge. Het is ook niet echt zingen wat hij doet (volgens de credits zijn het ‘vocalizations’, hetgeen staat voor woordeloze zang). Beluister maar eens Life By Light, dan weet je wat ik bedoel. Ik ben meer onder de indruk van de zang van Carl Groves op dit verder rustige nummer.
De volgende 35 minuten, bijna de helft van de totale speelduur, zijn ingeruimd voor slechts twee nummers, die in behoorlijk contrast tot elkaar staan. Ember Without Name is donker, stuwend en krachtig met veel vervormde zang van Steve Babb. Het nummer is nogal onsamenhangend, hoofdzakelijk vanwege de moeilijk te doorgronden tempowisselingen.
Het bijna 20 minuten durende Into Thin Air daarentegen is meer samenhangend, maar bovenal vrolijker. Het toont ook des temeer aan dat Carl Groves met zijn mooie vloeiende zang de ideale en veel betere zanger is. Vanwege de inbreng van viool kent het nummer aanvankelijk een sterk Kansas gevoel. Gaandeweg wordt het toetsenwerk van Fred Schendel bombastisch op een wijze die ook de muziek van het Mexicaanse Cast kenmerkt. Het één-tweetje op bas en zware toetsen van Babb en Schendel is ronduit geweldig. Dit nummer is dan ook het hoogtepunt van het album.
Glass Hammer heeft met “Culture Of Ascent” gewoon weer een erg sterk album afgeleverd, niets meer en niets minder. Het is vooral een album wat met elke draaibeurt zal groeien. Vergeet dan ook snel die misschien oneerbiedige poeha over klonen en plagiaat en geef je over aan het donkerste album van de groep toe nu toe. Je zult er zeker geen spijt van krijgen.