De kreet ‘progressieve rock’ als overkoepelend etiket voor onze favoriete muziekgenres is niet onomstreden. Ogenschijnlijk niet gehinderd door enig benul van de oorspronkelijke betekenis van het woord ‘progressief’ hoor je symfomanen nogal eens klagen dat het nieuwste album van hun favoriete band ‘echt geen prog’ meer is, als de band eindelijk eens iets anders (om één of andere reden wordt dat dan altijd poppy bevonden en pop is natuurlijk een doodzonde) probeert dan voor de tiende keer op rij een album te vullen met clichématige gitaar-/toetsenduetten. Anderzijds kun je een band als Depeche Mode of R.E.M., niettegenstaande hun voortdurende muzikale ontwikkeling en bij vlagen hun voortrekkersrol in hun respectievelijke genres, natuurlijk niet ‘progressief’ gaan noemen, want dat zaait maar verwarring.
Het Noorse Green Carnation heeft van dit alles weinig last. Enerzijds produceren ze muziek die zonder al te veel miskenning in de hoek der progmetal dan wel in één van de aangrenzende hoekjes geplaatst kan worden. Anderzijds blijken ze op elk album een ontwikkeling ten opzichte van de voorganger gemaakt te hebben, waar de gemiddelde genregenoot doorgaans tien jaar voor nodig heeft. Hier zijn natuurlijk wel positieve uitzonderingen op: zo doet de hink-stapsprong route door het proglandschap van Green Carnation bijvoorbeeld wel wat aan Anathema of The Gathering denken. Evenals laatstgenoemde speelde Green Carnation op het debuut (en eerder onder de naam In The Woods) vooral doom metal. “Light Of Day, Day Of Darkness” was een ambitieus (en nu eens geen mislukt) één-nummerig conceptalbum, terwijl “Blessing In Disguise” een veel toegankelijker en melodieuzer geluid liet horen, dat bij oppervlakkige beluistering wel wat doet denken aan albums als “A Fine Day To Exit” en “Judgement” van Anathema.
Qua wisselingen in muzikale richting is het wellicht ook makkelijk scoren bij een band met zoveel bezettingswisselingen. Gitarist en componist Tchort is het enige bandlid dat er al sinds het begin bij is. Zanger Kjetil Nordhus, met één van de aangenamere stemmen in het (prog)metalgenre, kennen we sinds “Light Of Day, Day Of Darkness”, terwijl het baswerk sinds “Blessing In Disguise” voor rekening van Stein Roger Sordal komt. De rest van de band is voor deze cd dus weer ververst. Wellicht daarom onderscheidt Green Carnation zich andermaal niet met zeer karakteristiek eigen instrumentaal werk. Basgitaar, ritmegitaar en leadgitaar eisen een prominente plaats op, op een manier die van talloze rock- en metalbands sinds de jaren ’90 vertrouwd klinkt. Keyboards zijn aanwezig, maar niet erg nadrukkelijk. De toegankelijker lijn van het voorgaande album is op dit album nog wat verder doorgezet. Waarschijnlijk wordt hiermee op een groter publiek gemikt. De move doet me wat denken aan “Falling Into Infinity” van Dream Theater. Niettemin is dit album beter, voornamelijk doordat enkele echt slechte nummers, die het betreffende Dream Theater-album wat moeilijk verteerbaar maakten, hier ontbreken. Deze muziek lijkt Green Carnation beter te liggen dan achteraf bij “Falling Into Infinity” het geval lijkt te zijn.
Zoals op deze plaats al eens vaker door mij en door vele anderen betoogd is: met een album waarin we veel standaardelementen herkennen, hoeft niks mis te zijn. “The Quiet Offspring” is een degelijke metalplaat waarin het de kleine dingen zijn die hem positief van nogal wat soortgenoten onderscheiden. Zo weet in het openingsnummer (tevens het titelnummer) een ander drumritme in de laatste herhaling van het refrein het nummer cachet te geven, hoe weinig origineel verder ook. Voor het overige ligt op het eerste gehoor enige eenvormigheid op de loer, maar het album bevat al snel voldoende breekpunten, bijvoorbeeld in de vorm van melodieuzere (edoch zeker niet rustiger) songs als Purple Door, Pitch Black en Pile Of Doubt en het emotionele tweeluik Child’s Play. Vaker luisteren onthult ook de nuanceverschillen tussen de andere songs.
Hoe goed “The Quiet Offspring” ook is, fans van het eerste uur zullen hierin veelal toch poppy concessies aan de commercie horen. Aangezien eerdere albums met een nog wat avontuurlijker sound eenzelfde kwaliteit wisten te behalen, ben ik ook geneigd dit album daar iets onder te plaatsen. Maar dat is nog altijd ruimschoots boven heel wat ‘avontuurlijke’ albums uit 2005.